London Calling, editie 38, en wederom was ik van de partij. Met zoveel bezochte festivalafleveringen mag ik mezelf met recht een hardcore veteraan noemen, en het aantal bands dat ik sinds 1992 in de loop der jaren op London Calling heb gezien, loopt in de honderden. Zeker de laatste vijf jaar loopt dat aantal per het tweemaal jaarlijks georganiseerde festival flink op, want elke editie telt al gauw om en nabij de 25 bands. En die probeer ik ook allemaal te zien, liefst van begin tot eind, al valt en staat dat natuurlijk ook met de kwaliteit van het gebodene. De eerste editie van 2012 – ergens in november volgt de tweede – telt in totaal 27 bands, zoals gewoonlijk uitgesmeerd over twee avonden in Paradiso. Het is altijd maar afwachten wat je voor de kiezen krijgt, maar alvast vooruitlopend op de zaken, kan ik stellen dat er deze keer veel te genieten viel. Het spits wordt afgebeten door Foe. Je spreekt het uit als ‘foo’, maar laat ik het nou op zijn Nederlands zeggen, want dan kan ik er een korte treffende rijm op maken. Foe ben ik al gauw moe. Foe (het alias van Hannah Louise Clark) is een blonde, langharige zangeres in een witte jurk met op de rugzijde haar naam en op de voorkant twee ogen ter hoogte van haar borsten. Dat moet dan visuele stimulatie voorstellen. Interessanter kan Foe, met rugdekking van drie jongemannen, het niet maken. Dit is van die indierock waar kraak noch smaak aan zit. Hier en daar doet het me denken aan medio 90er jaren band Sleeper, niet alleen wat betreft de muziek maar ook omdat Sleeper, net als Foe, eigenlijk nooit de middelmaat wist te ontstijgen. Conclusie: exit Foe, want dit gaat het niet worden.
Gelukkig wordt de valse start al gauw goedgemaakt door Kassidy: vier Schotten (uit Glasgow) die allemaal gitaar spelen, gebroederlijk naast elkaar staan, gezamenlijk – in harmonie of individueel – de vocalen voor hun rekening nemen en tevens, met uitzondering van Hamish Fingland, al geruime tijd kapper noch scheermes hebben gezien. Vier kapiteins op één schip, gaat dat geen problemen geven? Klaarblijkelijk niet, want dit is een democratie waarin iedereen zijn sterkste punten voor het voetlicht mag brengen. In gebundelde vorm leidt dat tot solide folk / pop / rock liedjes die blijven hangen zoals “Night in the box”, “There is a war coming” en “Stray cat”. Een gezette, gedrongen bassist met een soort Afrokapsel contrasteert met de vier mannen op de voorgrond, waar ik voorafgaande aan het optreden naast stond, zowel bij de bar als kijkend naar Foe. Zonder te weten wie ze waren, herkende ik er meteen leden van een Britse band in. Het charisma hebben ze in ieder geval, zo concludeer ik, en na afloop weet ik dat ze ook over de liedjes beschikken. O ja, en zanger Barrie-James O’Neill beschikt sinds enige tijd ook over een bekend liefje: Lana Del Rey. Weet u dat ook weer.
Je kunt geen recensie of artikel over Citizens! uit Londen lezen zonder dat er gerefereerd wordt aan Alex Kapranos, zanger/gitarist van Franz Ferdinand. Alex heeft dan ook als producer achter de knoppen gezeten tijdens het opnameproces van het debuutalbum van Citizens! getiteld “Here we are”. Hier zijn ze dus, met een muzikale stiel die de interesse van Alex in de band verklaart want niet bepaald mijlenver uit de buurt van zijn eigen band verwijderd. Alleen, en daar wringt de schoen, dit is het toch allemaal net niet, met uitzondering van het lekker in gehoor liggende “Reptile”. Mijn persoonlijke struikelblok is de stem van zanger Tom Burke, waar ik geen klik mee heb, en op den duur zelfs als storend begin te ervaren. Bij vlagen aardig, maar niet bijzonder genoeg om de aandacht tot en met het einde vast te houden.
Oberhofer is een band geformeerd rond bandnaamgever Brad Oberhofer. Ook live is dat evident want het is de kleine, energieke, hyperactieve krullenbol die alle aandacht naar zich toetrekt. Hij ziet een nachtelijk boottochtje door Amsterdam wel zitten, maar helaas is er niemand in het publiek die hem dat kan aanbieden. En ik al helemaal niet, want ik heb geen boot, laat staan dat die in de hoofdstad is aangemeerd. Jammer, want ik had samen met Brad en zijn muzikale maten graag door de grachten gevaren, onderwijl lurkend aan flesjes bier in toenemende mate van dronkenschap en leut. Zulke gedachten borrelen als vanzelf op, geïnfecteerd als ik raak door de vrolijke surfpoppunk, een jolig strandfeestje met Howler, The Strokes, Beach Boys en The Drums rond het kampvuur of vooruit dan maar, op die denkbeeldige boot van me, gretig de ijskast plunderend terwijl we onderweg obsceniteiten schreeuwen naar mensen op de kade. We nemen dan de xylofoon mee, die gitarist Matthew Scheiner nodig heeft voor “Away frm you” en “oOoO”, want die twee liedjes mogen niet ontbreken. Net als de rest trouwens.
In Engeland moet prins Charles nog even wachten voordat zijn moeder aan hem de scepter overdraagt, maar vanavond in Amsterdam heeft Charles Costa alias King Charles alvast een voorschot genomen op de eretitel. Nou had ik graag gezegd dat de indiefolk van Charles – uiterlijk een kruising tussen een dandy, piraat en toreador – een bijbehorend kroontje verdient. Echter, ik kom al vrij snel tot de conclusie dat deze Charles dan wel opwindender is dan de Britse troonpretendent met de grote oren – niet zo heel moeilijk natuurlijk – maar op muzikaal gebied niet meteen een koninklijke onderscheiding waard is. Er wordt inzet getoond, en de koning en zijn gevolg trachten een sfeer van uitbundigheid te creëren waarvan ze hopen dat die overslaat op het publiek. Doch het volk beslist anders.
Op herhaling: Breton. Verdiend ook, want een half jaar geleden, toen niemand – ja, en daar reken ik mezelf ook toe – ze nog kende, maakten ze een goede beurt in de bovenzaal met hun interessante mix van electrorock, Foals en Friendly Fires. Inmiddels hebben ze een goed ontvangen debuutalbum op hun CV staan, en qua naamsbekendheid zijn ze er op vooruit gegaan. Hun ‘promotie’ naar de grote zaal is verdiend, en ook voor wie de band pas voor de eerste keer op London Calling meemaakt, zal moeten beamen dat Breton een zelfverzekerd en overtuigend optreden neerzet. “Other people’s problems”, zo luidt de titel van hun eerste album, want zelf lijken ze nergens last van te hebben.
In februari jongstleden reisde ik naar Amsterdam om het Nederlandse podiumdebuut van Howler bij te wonen. De vraag die ik mezelf vooraf had gesteld of het een hype of hoogtepunt zou worden, kon ik na afloop met overtuiging in het voordeel van de band beantwoorden. Vanavond is dat niet anders, zelfs met een man minder, want bassist Jay Simonson is niet van de partij. Zijn afwezigheid wordt niet verklaard, maar het gemis wordt muzikaal zodanig opgevangen door de voor de gelegenheid op basgitaar overgeschakelde toetsenist Max Petrek dat je het verschil eigenlijk niet eens merkt. In veertig minuten jaagt de band er het grootste deel van hun repertoire doorheen, zonder een steek te missen of in te kakken, met het effect van een energiedrankje of de spreekwoordelijke peper in de reet. Hun mix van Ramones, The Strokes, The Jesus And Mary Chain, garage- en vijftiger jaren rock doet vlot, aanstekelijk en opwindend aan. Ik verheug me erop ze weer op Pukkelpop te zien!
De late uurtjes zijn aangebroken en die worden op overtuigende manier ingevuld door trio Austra, die me hun wereld binnenzuigen met bij vlagen betoverende electropop. “Spellwork”, een van de songs die ze spelen, is dan ook toepasselijk getiteld. “Spellbinding”, zou ik eraan willen toevoegen. De drie jongedames bewegen zich, af en toe theatraal gebarend, als bosnimfen over het podium, en hun zang heeft een zalvende werking op mijn lijf dat lekker onderuitgezakt op een houten stoel vanaf het balkon de intrigerende muzikale verrichtingen volgt van deze band uit Toronto. “Beat and the pulse” en “Lose it” zijn ook van die titels die je letterlijk op Austra mag stempelen: liedjes met een kloppende pols om jezelf in te verliezen. Het kan mede aan het tijdstip en mijn gemoedstoestand liggen, maar Austra komt voor mij als geroepen.
Meer foto’s hier!