London Calling, de zoveelste
editie. Ik ben de tel kwijtgeraakt, maar hoe dan ook, London roept weer. En
behoorlijk vaak dit keer, want het festival is uitgesmeerd over drie dagen,
samen goed voor meer dan dertig bands en artiesten. Het zwaartepunt ligt traditiegetrouw
op de zaterdag- en zondagavond- en nacht. Aanvang 18.30 u en dan, als gevolg
van opgelopen vertragingen, ergens na twee of drie uur ’s nachts is de laatste
band gedaan. Als je dat haalt, heb je op een avond een band of dertien voor je
kiezen gehad. En dat is veel en uiteindelijk ook vermoeiend, vooral als niet
alles de toets der kritiek kan doorstaan. Een paar uitzonderingen daargelaten
zijn het veelal beginnende acts, met soms nog niet eens een officiële release
op hun naam. Spectrals, op het podium een kwartet, maar feitelijk een
eenmansband bestaande uit Louis Jones uit Leeds, is voor mij persoonlijk iets
om naar uit te kijken. De vorig jaar verschenen EP “Extended play” wordt met
regelmaat geselecteerd op mijn iPod, vooral het wonderschone “I ran with love
but couldn’t keep up” en het opbeurende “Peppermint”. Debuutalbum “Bad penny”
is nog niet zo lang uit, en “Get a grip” is een van mijn kandidaten voor single
van het jaar. Twee laatstgenoemde songs prijken op de setlist en daar ben ik alvast
heel tevreden mee. De roodharige Louis, op bezoek geweest bij de coiffeur want
zijn lange gekrulde lokken zijn vervangen door een ‘doe maar wat’ kapsel dat
perfect past bij zijn ‘trek maar wat aan’ kleding, is niet de meest voor de
hand liggende podiumpersoonlijkheid, om het zo maar te zeggen, doch dat
compenseert hij met een talent voor het schrijven van liedjes die The Smiths en
doowop koppelen aan zijn op Alex Turner gelijkende stem. Het optreden kan
weliswaar niet voldoen aan mijn hooggespannen verwachtingen, en toch smaakt het
naar meer. Maar ik ben dan ook bevooroordeeld.

Het is vast ironisch bedoeld,
die naam Big Deal. Want zo’n ‘big deal’ is Big Deal namelijk niet. Een
Amerikaan (Kacey Underwood) – die iets wegheeft van de nooit echt heel bekend
geworden acteur Kevin J. O’Connor (Eh… wie? Kijk, dat bedoel ik dus) – en iets
jongere Britse jongedame (Alice Costelloe) die ieder een gitaar voor hun
rekening nemen en aan samenzang doen. Kacey heeft naar verluidt Alice het
gitaarspel aangeleerd, en af en toe werpt hij een vluchtige blik in haar richting
die erop lijkt alsof hij even wil checken of Alice het wel goed doet. Ik geloof
best dat zowel Kacey als Alice weten hoe je een gitaar moet bespelen, liever
had ik gehad dat ze zich wat meer hadden geconcentreerd op het schrijven van
liedjes die blijven hangen. “All I wanna do is talk” zingen ze in slotnummer
“Talk”, tevens hun eerste single, en in dat gevoel kan ik me na elke
bloedeloze song steeds meer vinden. Weinig dingen zo irritant als door een
concert heen praten, maar je moet er als band natuurlijk zelf geen aanleiding
toe geven.
Op het Motel Mozaïque
festival in Rotterdam in april jongstleden zag ik Dum Dum Girls (voor de tweede
keer), en dat optreden was precies wat ik me er van tevoren van had voorgesteld
en verlopend zoals ik had gehoopt. Pal tegen het lage podium geplakt met vrij
zicht, een setlist met hoogtepunten van debuut “ I will be” en de toen redelijk
verse EP “He gets me high”. Eentje voor mijn jaarlijst kortom. Ik ga er bij voorbaat
van uit dat het zo goed als perfecte concert van een half jaar geleden vanavond
niet zal worden geëvenaard, en daarin krijg ik gelijk. Een kwestie van andere
omstandigheden, wat overigens niet wegneemt dat de vier in cool / sexy zwart
gestoken dames (dumes?) een goed optreden neerzetten waarin logischerwijs veel
ruimte is vrijgemaakt voor nummers van het nieuwe, tweede album “Only in
dreams”. Hierop wordt wat vaker gas teruggenomen, en het garagerockgehalte is
wat teruggeschroefd ten gunste van (indie) gitaarpop, wat misschien nog wel het
beste wordt geïllustreerd door een vrij getrouwe cover van The Smiths’ “There is
a light that never goes out”. Het betekent dat de band nu ook meer variatie kan
aanbrengen in hun doorgaans monochrome geluid, en daarmee zetten ze een stap
vooruit. Een fijne conclusie, want zo blijft een toch al door mij gekoesterde
band de moeite waard. Tot de volgende keer, dames!

Het uit New York afkomstige
koppel Exitmusic debuteerde onlangs op overtuigende wijze met een EP die muzikaal
gezien raakvlakken vertoonde met Beach House en Esben And The Witch. Op de
bühne krijgen zangeres Aleksa Palladino en haar partner Devon Church
versterking van een bassist en een drummer, maar het meest in het oor
springende element van het totaalgeluid is en blijft de doordringende, wat
klaaglijke, dramatische stem van Aleksa. Het is zowel het sterke als het zwakke
punt van de band, want wat in eerste instantie intrigeert begint na verloop van
tijd aan impact in te boeten. Wellicht omdat Aleksa’s vocalen iets missen in
warmte, sensualiteit en mysterie, waar de zangeressen van de twee eerder
genoemde bands beter op scoren. Net als op plaat zijn het vooral “The sea” en
“The modern age” die eruit springen, maar wat alle nummers gemeenschappelijk
hebben zijn een sfeervolle en aangrijpende ambiance. Ze zijn er nog niet, maar
er broeit wel degelijk iets.
Mannen met gezichtsbeharing
die folkgetinte indierock maken. Kent u van die types? Mocht er niets te binnen
schieten, dan noem ik Fleet Foxes. En na vanavond mag Other Lives ook als een
goed antwoord gelden. Al zijn er wel verschillen aan te wijzen, te beginnen met
het testosterongehalte. Dat is namelijk bij Other Lives minder hoog, te danken
aan het enige vrouwelijke groepslid Jenny Hsu. Op het podium staan een hoop
instrumenten uitgestald, en vrijwel iedereen bespeelt er meerdere van. Het
kwintet is gefocust, geconcentreerd, vrij serieus. Ze doen hun best, maar de
inspanningen ten spijt kan het me niet raken. In dat opzicht is die bandnaam
wel zo toepasselijk. Het zijn andere levens, mij onbekenden, met wie ik niets
deel. Kan gebeuren.

Het nummer “Beachy head” van
het Britse Veronica Falls schopte het in 2010 tot de top drie van mijn singles
jaarlijst. De song is ook te vinden op het alleraardigste debuutalbum van de
band dat in september jl. het licht zag en dat overduidelijk is gestoeld op de
C86 ‘sound’. Zanger / gitarist James Hoare lijkt er met zijn bloempotkapsel en
overhemd met paisleymotief zelfs zijn looks op te hebben afgestemd. De
samenzang tussen hem en zangeres / gitarist Roxanne Clifford is een belangrijk
element binnen het bandgeluid, terwijl drummer Patrick Doyle het aanvult met
achtergrondvocalen en een moeiteloze manier van drummen. Met liedjes als “Beachy head”, “Right side of my brain” en “Found love in a graveyard” krijgt de band
het publiek mee, en vooral de (vele) Britten die vanavond aanwezig zijn,
beginnen zich van opwinding te roeren. Na afloop kom ik Patrick en bassist
Marion Herbain tegen bij de merchandisekraam waar ze gewillig voor me poseren
nadat ik hun heb gecomplimenteerd met het goede optreden. Patrick lurkt aan een
blikje bier, bepaald niet de laatste van de avond, want als ik hem ergens rond
half drie weer tegenkom is hij behoorlijk in de olie. Hij geeft me een slap
handje, gunt me de gelukzalige doch verre van nuchtere glimlach van een
dronkaard en verdwijnt dan richting de garderobe. Een onbeduidend voorval
misschien, maar het doet stiekem mijn sympathie voor dit leuke bandje toenemen.
Op Pukkelpop was hij een van
de weinige acts, de eerste trouwens ook, die ik nog meemaakte voordat zoals
bekend het festival tot een even tragisch als abrupt einde kwam. OK maar niet
voor herhaling vatbaar, iets van die strekking dan toch, was de indruk die het
optreden van Wolf Gang toen op mij achterliet. Mijn verwachtingen op London
Calling zijn dan ook niet hooggespannen. Waar het aan ligt, of hoe het komt,
weet ik niet, maar vanavond weet Wolf Gang – alias Max McElligott – wel te
overtuigen. De indie pop liedjes spatten van het podium af en missen hun impact
niet. “Lions in cages” klinkt in weerwil van de titel ontketend , en “The king
and all of his men” is als een signaal dat het weekend is begonnen. Het uur van
de wolf.

Vers van de pers is Breton,
een gezelschap jonge Britten wiens bandnaam me geen enkel belletje deed
rinkelen. Ze hebben nog niets uitgebracht, vertelt iemand me, al zit een
debuutsingle er wel aan te komen, dus ik laat me verrassen. Wat blijkt later
overigens: Breton heeft al drie EP’s op hun naam staan. Wat ze vanavond laten
horen, maakt nieuwsgierig naar die platen. De jongemannen gaan in eerste
instantie goeddeels verscholen onder hoodies terwijl op de achtergrond artistiek
bedoelde filmprojecties voor visuele ondersteuning zorgen. Wat ik hoor: een
stukje Friendly Fires, een brok punkfunk, “dit lijkt op Foals”, hiphop beats,
dub en elektronica met een twist. Niets dat ik zo direct zou kunnen nafluiten
maar in het minder dan een half uur dat ze is gegeven, is mijn interesse voldoende
gewekt..Afijn, ik ga die platen van Breton aan een nader luisteronderzoek
onderwerpen.
Gaaf, anders kan ik het niet
zeggen, is mijn hernieuwde kennismaking met The Rapture. Onze vorige ontmoeting
stamt uit 2006, toen ze toerden in het kader van het album “Pieces of the
people we love”.
In Paradiso, waar ik ze ooit
voor het eerst zag ten overstaan van anderhalve man en een paardenkop in de
bovenzaal – in 2002 als ik me niet vergis – staan ze als hoofdact van de avond
en ter promotie van de nieuwe plaat “In the grace of your love”. De eerste
helft van het optreden is het, na de titeltrack van laatstgenoemde, punkfunk
van de bovenste plank wat de klok staat, een soort ‘best of’ met onder meer
“Get myself into it”, “Whoo! Alright – yeah uh-huh” en niet te vergeten doorbraaksingle
“House of jealous lovers”. Kijk, daar krijg je mij mee aan het dansen en dat
doe ik dan ook. “Olio” gaat er eveneens in als koek. Het nieuwe album levert
onder meer een uitvoering van “Sail away” op en een swingende uitvoering van
“How deep is your love?”. De vertrokken bassist Matty Safer wordt eerlijk
gezegd niet gemist, want ook zonder hem – overigens probleemloos vervangen door
een vooralsnog alleen live opererende nieuwe kracht – levert The Rapture het
bewijs nog lang niet toe te zijn aan het verstrijken van de houdbaarheidsdatum.
Whoo! Alright!

Kijk, daar is hij weer: Fred
Macpherson. Met zijn vorige band, de progrock formatie Ox.Eagle.Lion,Man, stond
hij al eens op de planken van London Calling, in 2007 om precies te zijn. Veel
stelde het niet voor, kan ik uit eigen ervaring melden, al waren ze op plaat
niet onverdienstelijk. Fred’s nieuwe band Spector – de naam refereert aan Phil
Spector, maar dat niveau is nog lang niet voor ze weggelegd – is minder
hoogdravend dan zijn vorige formatie, en zelfs uitgerust met een neusje voor
popmuziek. Ongeveer in de lijn van The Killers, al moeten ze wel nog hun eigen
“Somebody told me” of “Mr Brightside” schrijven. Al komt single “What you
wanted” een heel eind in de goede richting. De band is gestoken in identieke
pakken – ‘lijkt wel een boy band’, zegt iemand spottend, maar dat zie ik zelf
niet zo – en Fred toont zich een geanimeerde frontman die niet om een woordje
verlegen zit. Spector levert geen spektakel op, maar na Fred’s eerdere mislukte
pogingen om met Ox.Eagle.Lion.Man en daarvoor Les Incompetents een deuk in het
muzikale pakje boter te slaan, lijkt het gezegde ‘driemaal is scheepsrecht’ voor
hem nu eindelijk op te gaan.
In de late uurtjes, na een
ietwat murw makende bandjescarrousel, heb ik wel trek in een potje chillwave.
Dan komt Washed Out oftewel Ernest Greene als geroepen. Zijn nieuwe album
“Within and without” ken ik (nog) niet maar ik heb me laten vertellen dat het voortborduurt
op EP “Life of leisure”.
Ernest doet het niet alleen
vanavond, want hij is in gezelschap van vier hulpkrachten. Tezamen op een niet
al te verlicht podium brengen ze de songs van Washed Out in een opgepoetste
vorm ten gehore, meer ‘thrill’ dan ‘chill’. Ernest staat achter een keyboard,
zijn stem echoot door de microfoon. Om in de juiste ‘chill mood’ te komen, ben
ik er maar bij gaan zitten, afijn, na tien bands en bijna zeven uur, begin ik
me namelijk ook nogal ‘washed out’ te voelen. Het is de reden dat het optreden
als een soort waas aan me voorbijtrekt, niet onaangenaam trouwens, maar het
doet me op dit late uur niet opveren.

In de categorie ‘nooit eerder
van gehoord’: An Horse. Een bandnaam die bij mij bevreemding opwekt. An Horse?
Moet dat niet ‘A Horse’ zijn? Of betreft het een zangeres die An Horse heet,
eh.. An Paard dus. Het is dus wel degelijk An Horse, een duo uit Australië
volgens de samenstelling meisje (de androgyne tomboy Kate Cooper met Justin
Bieber kapsel, doet wat denken aan Sarah Bettens) op gitaar en jongen (Damon
Cox) achter de drumkit. Komt dat bekend voor? Mij doet het namelijk denken aan
Blood Red Shoes, en de muziek van An Horse heeft er bij vlagen ook wel iets van
weg, al komen ze bij een vergelijkend onderzoek als de mindere uit de bus. Het
duo komt integer en enthousiast over, is goed op elkaar ingespeeld, ze hebben
een paar aardige liedjes maar over de gehele linie beschouwd is hun indierock
niet van uitzonderlijk niveau.
Het liefst zou ik na twaalf
bands op rij onder de wol willen kruipen, maar vooruit, ik besluit in ieder
geval te blijven totdat Wise Blood begint. Als het me niet bevalt – de naam
zegt me overigens niets – k
an ik nog altijd na een
nummertje of wat mijn biezen pakken. Wise Blood is het alter ego van ene Chris
Laufman (uit Tennessee, zoals hij zelf zegt) die indachtig zijn familienaam
veel heen en weer lauft, en dan het liefst tussen het onderhand flink
uitgedunde publiek. Over bonkige beats en samples (onder andere The verve’s
“Bittersweet symphony”) rapt / zingt Chris en hij laat weten dat ‘ie Amsterdam
zo tof vindt. Twee wise bloedbroeders bemannen op de bühne een keyboard /
laptop en een drumstel en een jongedame in mouwloos T-shirt en baseballpet op wiegt
ritmisch van voor naar achter op de muziek. Ik verwacht dat ze nog iets gaat
bespelen of een mopje gaat zingen, maar kennelijk staat ze er alleen onder het
motto ‘want het oog wil ook wat’. Wat haar feitelijke functie ook moge zijn,
voor zover daarvan sprake is, de vrouw lijkt als in trance door de muziek. En
die trance roept blijkbaar om verkoeling, want opeens trekt ze haar shirt uit.
Gehuld in een zwarte BH gaat ze verder met haar wiegendans. Hmm, misschien kan
dat onder de wol kruipen nog even wachten. Afijn, om een lang verhaal kort te
maken, ‘spannender’ dat dit, en dat geldt trouwens ook voor de muziek, wordt
het niet, en dus staat er niets meer in de weg om mijn vaste ritueel (broodjes
tartaar speciaal en jonge kaas) uit te voeren en daarna onder de behaaglijke
wol te kruipen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten