VERONICA FALLS – Veronica Falls
SPECTRALS – Bad penny
Na
het smaakmakende “Extended play” (2010) volgt een jaar later het debuutalbum
van Louis Jones alias Spectrals, een begintwintiger uit Leeds die zijn op Alex
Turner gelijkende stem koppelt aan liedjes die welhaast het resultaat moeten
zijn van het veelvuldig draaien van Smiths plaatjes. Openingstrack
“Get a grip” is een van mijn meest favoriete songs / singles van het jaar, dus
dat begint al goed. Ondanks dat dit vroege hoogtepunt daarna niet wordt
geëvenaard, en iets meer variatie welkom was geweest, is dit toch een plaat die
dankzij enkele pieken het koesteren waard is. Zoals de zoete melancholie van
“You don’t have to tell me”, de droeve schoonheid die van “Many happy returns”
afdruipt, het opgewekte “Doing time” en “Luck is there to be pushed” waarbij je
elk moment verwacht dat de stem van Morrissey opduikt.
NOEL
GALLAGHER’S HIGH FLYING BIRDS – Noel Gallagher’s High Flying Birds
Dat
leven na Oasis mogelijk is bewees eerder dit jaar Beady Eye, feitelijk de
laatste incarnatie van Oasis minus Noel Gallagher. Deze keer is het de beurt
aan laatstgenoemde en net als bij zijn ex-collega’s is in de liedjes de echo
van Oasis nooit ver weg, en dat is nog zwak uitgedrukt. Dat is niet
verwonderlijk als je bedenkt dat de meeste songs zijn geschreven toen de band
nog bestond en er in eerste instantie ook voor bedoeld waren. Het uptempo,
dansbare “AKA… what a life!”, de monumentale opener “Everybody’s on the run” en
slotakkoord “Stop the clocks” springen er wat mij betreft uit. Zijn nieuwe
bandnaam wordt eer aan gedaan want Noel toont zich een hoogvlieger. Risico’s
worden dan wel niet genomen, maar daar staat tegenover dat de (vrijwel allemaal
medium tempo) liedjes van ambachtelijke kwaliteit zijn. Hier en daar voel je aan dat een song meer
baat had gehad met de stem van Liam, wat
tevens doet beseffen dat er nog minstens één sterk album in Oasis had gezeten,
zo niet meer.
COLDPLAY – Mylo xyloto
Op Pinkpop had ik mijn geloof
in Coldplay weer even hervonden, mede dankzij de toen gespeelde nieuwe songs,
single “Every teardrop is a waterfall” en “Major minus” als ook de
onderdompeling in een gevoel van collectieve opwinding en kickend op ‘golden
oldies’ van de eerste twee albums en de geslaagde songs van de mindere
opvolgers. Zal “Mylo xyloto” erin slagen me verder over de streep te trekken?
Ja, een beetje wel, al is dit een plaat die lijkt te zijn gemaakt voor
stadions, megahallen en voetbalvelden en daar het meest tot zijn recht zal
komen. Coldplay consolideert hier hun populaire sound, die qua ambitie en soms
ook muzikaal bij U2 aanhaakt. “Hurts like heaven”, “Paradise”, “Charlie Brown”,
“Don’t let it break your heart”: het zijn stuk voor stuk grootse, tot meebrullen
uitnodigende liedjes. Niet slecht, want Coldplay is goed geworden in wat ze
doen, maar naar verrassingen, avontuur of scherpe randjes is het vergeefs
zoeken. De tweede helft van het album, na “Major minus”, is bovendien een stuk
minder, met het tenenkrommende elektronische popliedje “Princess of China” (featuring
Rihanna) als dieptepunt.
DIRTY
BEACHES – Badlands
“Badlands” is een plaat waar
ik pas relatief laat op ben gestuit, want het album zag al in maart van dit
jaar het licht. Beter laat dan nooit, is hier het devies, want dit is een
intrigerend album. Achter de naam Dirty Beaches gaat ene Alex Zhang-Huntai uit
Montreal schuil, een jongeman met Taiwanese wortels, al valt dat laatste
nergens aan af te horen. Wat je wel hoort is een soort van lo-fi rockabilly /
surfmuziek soundtrack voor een film noir. In “Sweet 17” koppelt Alex Suicide aan
The Cramps, net als in “Speedway king” die een beat heeft gelijkend op een paar
kilometer verderop hun werk doende heipalen. “A hundred highways” leent van “I
will follow him”, in “Lord knows best” doemt een zichzelf herhalende
melancholische pianoriedel op, en de sfeer van de plaat komt overeen met de
rondwarende spoken van Link Wray en Buddy Holly in het verlaten Heartbreak
Hotel in hartje Badlands.
JAMES BLAKE – Enough thunder
Zeven nieuwe nummers, dus
iets tussen een EP en een mini-album, door een van de muzikale verrassingen van
2011. Jammer dat de verrassing er met deze plaat wel een beetje vanaf is.
Misschien kan “Enough thunder” het beste als een soort tussendoortje worden beschouwd,
want de combinatie van pianoballades, minimalistische, verhaspelde elektronica
en vervormde stemmen levert hier niets op dat kan tippen aan ’s mans beste
werk. Enough thunder? Eerder een schrijnend gebrek eraan.
Singles
LANA DEL REY – Video games
REAL ESTATE – It’s real
Lekker
plaatje van dit kwintet uit New Jersey dat de luisteraar meeneemt op een zacht
bedje van gitaren zoals Johnny Marr op een frisse lentedag tijdens zijn
dienstverband in The Smiths ze zou hebben kunnen gespeeld. Het lijkt een
aangename dagdroom maar zoals de makers dezes zelf al aangeven: “it’s real.”
ARCTIC
MONKEYS – Suck it and see
Het
titelnummer van het vierde Arctic Monkeys album nu als single uitgebracht en
waarom ook niet? Een goede keuze, dit aangename, vrij subtiele gitaarpopnummer
waar geen speld tussen te krijgen valt. De
Josh Homme vast trots makende ommezijde “Evil twin” is erg de moeite waard,
daarmee de status van B-kant niet waard want ruim overstijgend.
XRAY EYEBALLS – Sundae
Een
dikke twee minuten stuiteren XRay Eyeballs op en neer, op de maat van een
garagepunkrock song dat in elkaar is gesleuteld met onderdelen Ramones,
Buzzcocks en meer recenter The Vaccines in de versnelling. Niks nieuws, wel
leuk.
NOEL GALLAGHER’S HIGH FLYING BIRDS – If
I had a gun
Als
ik een pistool had, dan zou ik het richten op degene die dit nummer tot single
heeft gekozen – al was het Noel zelf – want het debuutalbum (zie hierboven)
bevat een aantal te prefereren liedjes. Maar ja, dat is eerlijk gezegd een kwestie
van voorkeuren. Waar iedereen het waarschijnlijk wel over eens zal zijn: de
B-kant is een countryachtig niemandalletje.
UV PØP
– Just a game
Heruitgave van een single die
oorspronkelijk het licht zag in 1982, en werd geproduceerd door Cabaret
Voltaire, wat er ook wel een beetje aan is af te horen. UV PØP is het geesteskind
van John K. White dat weer tot leven is gewekt, nadat de band er in 1997 de
brui aan had gegeven. Sax, bas, een dun gitaartje en een drummachine verzorgen
een treinachtig ritme voor de vervormde vocalen van John.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten