zondag 23 december 2012

London Calling (dag 2) - Amsterdam : Paradiso : zaterdag 03 november 2012

De voorbereidingen op mijn weekend Amsterdam in het kader van een tweedaags bezoek aan het London Calling  festival in Paradiso liepen vrij gesmeerd totdat ik me op het laatste moment geconfronteerd zag met onvoorziene wijzigingen. Die leidden er uiteindelijk toe dat ik mijn intrek moet nemen in een hotel met de Wallen binnen handbereik maar minder gunstig gelegen voor een wandeling van en naar de plek van bestemming. Dan maar een fiets gehuurd en met gevaar voor eigen leven me een weg slingeren door het centrum van Amsterdam. Een fluitje van een cent als je het gewend bent, maar de combinatie van onoverzichtelijke verkeersituaties, hapsnap overstekende toeristen, fietspaden die opeens ophouden en je vervolgens de keuze laten tussen stoep, trambaan of tegen de stroom inrijden, maken een op papier simpel ritje tot een ware beproeving. Zulke dingen vallen je niet op wanneer je met de tram reist. Deed ik me de eerste avond nog moeite om mijn knots van een fietsslot aan een vast element in de buitenlucht te bevestigen, kan ik een dag later mijn stalen ros gerust achterlaten in de overdekte, ondergrondse fietsenstalling van en naast Paradiso. Met de jas nog aan, want ik hoor dat Peace al het eerste nummer heeft ingezet, ren ik de trap op naar de bovenzaal. Daar staat zoals gezegd Peace, een van de veelbelovende nieuwe bandjes die dit jaar in Engeland zijn opgedoken. Pas twee releases hebben ze op hun naam staan, te weten single “Follow baby” en het snel uitverkochte en de niet meer (in fysieke vorm) verkrijgbare EP “Delicious”. Net als Two Door Cinema Club weet Peace de vrede te bewaren door in hun sound bouwstenen te verwerken die zich reeds hebben bewezen, wat me overigens geen ingecalculeerde zet lijkt. Zo vang ik onder meer flarden van Foals, The Stone Roses, Wu Lyf en eh… Two Door Cinema Club op, alleen jammer genoeg niet de titelsong van genoemde EP want die is met zijn tien minuten waarschijnlijk te lang bevonden voor een set van krap een half uur. Het is smaakmakend genoeg om het ook daadwerkelijk als ‘delicious’ te bestempelen, al blijft het voor mij tegelijkertijd afwachten in welke muzikale richting Peace zich uiteindelijk gaat ontwikkelen dan wel vastleggen. Voorlopig heb ik hier meer dan vrede mee! 

Eén van de leukste, frisse en meest geslaagde albums van het jaar is wat mij betreft “Electric Hawaii” van Opossom, de feitelijke eenmansband van voormalig Mint Chicks drummer Kody Nielson. Hij treedt daarmee in het voetspoor van zijn broer Ruban die vorig jaar ook al zo goed en verrassend voor de dag kwam met “Unknown mortal orchestra”, het debuutalbum van zijn nieuwe gelijknamige band. De door Opossom vormgegeven sixtiespop met invloeden van The Beach Boys en The Beatles maar voorzien van nieuwe invalshoeken duurt op plaat circa een half uur, en dat komt overeen met de speeltijd die Opossom is gegeven op London Calling. In principe zou het hele album dus kunnen worden gespeeld, en dat blijkt nagenoeg het geval te zijn. Om de vertaalslag van plaat naar bühne te kunnen maken heeft Kody twee mensen meegenomen voor het gitaar- en toetsenwerk terwijl hij zelf achter de drumkit de rol van slagwerker én zanger vervult. Dat brengt beperkingen met zich mee want een zingende drummer kan zich moeilijk vrijelijk over het podium bewegen. Kody hanteert weliswaar een stijl met groove en drive maar het blijft een statische bedoening op de bühne temeer daar de twee andere bandleden gewoon hun werk staan te doen zonder zich echt om het publiek te bekommeren. De liedjes zoals “Girl”, “Blue meanies” en “Fly” blijven dan wel fier overeind staan en worden adequaat uitgevoerd maar de meerwaarde die ik in hun live incarnatie had gehoopt te horen en te zien blijft jammer genoeg achterwege.  

Dé nieuwkomer van het jaar heet Savages, het vrouwelijk kwartet uit Londen dat me, vanaf het moment dat ik hun muziek voor het eerst hoorde, wist te fascineren. Hun eerste optreden buiten Engeland vond plaats in Nijmegen en daar moest ik gewoon bij zijn. Dat was afgelopen juli, en een half jaar later zijn ze terug in Nederland voor een aantal concerten waaronder London Calling, ter promotie van zichzelf en hun live EP “I am here”. Gek genoeg is uitgerekend “I am here” de opvallende afwezige in hun setlist. Jammer, want ik had er naar uitgekeken. Maar Savages heeft gelukkig meer te bieden, veel meer zelfs. Hun postpunk mix van o.a. Joy Division en Siouxsie & The Banshees kan me ook vanavond weer mateloos boeien, dankzij songs als “City’s full”, “Shut up”, “Flying to Berlin” en afmaker “Husbands”. De gedreven ritmesectie met de Peter Hook baslijnen van Ayse Hassan, het door Gemma Thompson geproduceerde karakteristieke postpunk gitaargeluid en de intensiteit van zangeres Jehnny Beth maken dit tot een boeiend optreden. Na afloop ben ik weer een badge en een T-shirt rijker. En een memorabele live ervaring. 

Op herhaling is Exitmusic dat een jaar geleden voor het eerst op London Calling te zien was. Toen hadden ze alleen een verdienstelijke EP (“From silence”) om op terug te vallen – OK dan, en een vier jaar oud in eigen beheer uitgebracht album – maar nu is er ook een in 2012 verschenen langspeler die in muzikaal opzicht een verlengstuk is van genoemde EP. Wat ik schreef over Exitmusic – vernoemd naar de gelijknamige Radiohead song by the way – aangaande hun concert op London Calling in november 2011 zou ik met wat knip- en plakwerk hier in grote lijnen opnieuw kunnen plaatsen. Zoals een vergelijking in sound(scape) met Beach House en Esben And The Witch (en gezwollen shoegaze, voeg ik er nu aan toe) en de klaaglijke en dramatische stem van Aleksa Palladino die aanvankelijk intrigeert maar op den duur niet meer. “The modern age”, met goede reden zowel op de EP als het album te vinden, blijft hun ‘finest hour’. Andere liedjes komen in de buurt, of kunnen er niet aan tippen, doch hoe dan ook gaat van de pathos die Exitmusic zo kenmerkt naarmate hun half uur voortschrijdt een vermoeiende werking uit. Nadat de band er tenslotte een punt aan heeft gedraaid slaak ik bijna een zucht van verlichting op weg naar de exit.    

De sophisticated soul-pop / R’n’B die zangeres Jessie Ware voor London Calling in petto heeft, komt niet helemaal over zoals het ongetwijfeld is bedoeld. De plaatversies zijn te prefereren en begeleid door een stel inwisselbare huurlingen valt er eigenlijk weinig te bespeuren wat dit tot iets speciaals zou kunnen maken. Jessie kan zonder meer goed zingen – ze heeft als achtergrondzangeres haar sporen verdiend – maar zoals gezegd krijg ik niet het idee naar een ster in wording te kijken. Behoudens een paar uitzonderingen (“Running”, “Night light”) komt het op mij als tamelijk dertien-in-een dozijn over, net zoals de performance van Jessie niet vrij is van maniërisme.  

Ik zie het zelf niet maar Mica Levi, het opperhoofd van Micachu & The Shapes merkt tijdens een interval tussen twee nummers op dat ze iemand ziet die de vingers in de oren heeft gedaan. Het eerste waar ik dan aan denk is niet dat het geluidsvolume te hard staat maar dat de persoon in kwestie een lollig bedoeld statement wil maken met betrekking tot de muziek van de band. Het hoeft niet zo te zijn natuurlijk maar het zomaar kunnen, en zeker bij Micachu & The Shapes. Want het trio maakt niet de meest voor de hand liggende muziek; vol rare kronkels, onverwachte wendingen en onorthodoxe regels, als er al regels worden gehanteerd. Dit soort van experimentele pop is niet voor iedereen weggelegd, en zeker de minder avontuurlijk ingestelde luisteraar die zijn deuntjes graag makkelijk behap- en verteerbaar ziet opgediend, zou je ervan kunnen verdenken om voor de grap de oren te bedekken. Ik daarentegen spits de oren want dit type popmuziek kom je niet vaak tegen. En dat zou wel zo moeten zijn. 

Persoonlijk kan de droomachtige pop van Wild Nothing me niet zo boeien. De naam van de band, waaruit een tegenstrijdigheid spreekt, is wel een interessante. Het klinkt lekker maar wat zegt het eigenlijk? Het woeste niets? Rekenen is nooit mijn sterkste kant geweest maar ik wel geleerd dat de uitkomst van een bepaalde hoeveelheid of een getal maal niets, neerkomt op niets oftewel nul. Nu is in Wild Nothing weinig wilds of woests te vinden, want de muziek is juist weeïg en zijig. Het tweede woord van de bandnaam komt al dichter in de buurt, want er gaat weinig van uit. Het doet me zogezegd niets, en het publiek gelooft het na een tijdje ook wel. Een beetje (weg)dromen is nooit weg, goed zelfs, maar de muzikale dromen waarin Wild Nothing het publiek wil meevoeren spreken niet genoeg tot de verbeelding en verworden tot een larmoyante staat van zijn die de aandacht doet verslappen. Zo ook bij mij, want tijdens dit saaie optreden zou ik me het liefst even à la Star Trek naar de Nieuwe Nor in Heerlen willen beamen waar deze avond een dansavond plaatsvindt die ik jammerlijk moet missen.   

Ach, het is op momenten best een leuke band, dat Theme Park uit Londen. Hun tot dusverre verschenen singles – een soort Talking Heads light – konden me tot aanschaf verleiden maar daar ga ik het waarschijnlijk bij laten. Een heel album van dit soort liedjes lijkt me te hoog gegrepen en ik durf te wedden dat de leukste liedjes dan al in mijn bezit zijn, want op single uitgebracht. Ik had gehoopt op eenzelfde soort sprankelende frisheid zoals die een half jaar geleden van begin tot einde van het Australische Last Dinosaurs afspatte. Die gingen namelijk ook voor het beoogde effect ‘vrolijk, funky en dansbaar’. Theme Park wil dat eveneens zijn, slaagt daar af en toe ook in met bijvoorbeeld “Jamaica” en “Milk”, maar in zijn algemeenheid is het effect meer dat de band de luisteraar weet mild te stemmen dan dat ze je meenemen in een roes van euforie en onbevangen de voetjes van de vloer gooien. Ik hoop niet dat ik het uiteindelijk bij het rechte eind heb, maar Theme Park lijkt me typisch zo’n band die we in twintig jaar London Calling wel vaker hebben gezien: vandaag hip en leuk voor nu, maar over een jaar alweer vergeten.  

Op Pukkelpop zat ik qua timing precies goed want net toen ik de tent had bereikt waar The Walkmen al het leeuwendeel van het optreden hadden afgewerkt, gingen ze van start met single “The rat” (2004), hun meest bekende nummer en wat mij aangaat ook hun beste. De aanwezigheid van de Amerikaanse indierock formatie komt mij een beetje vreemd over. In tegenstelling tot alle andere bands die deze editie op het programma staan, kun je ze niet scharen tot de categorie ‘nieuw, jong en veelbelovend’. En dat is toch feitelijk de insteek van het aanbod op London Calling. The Walkmen lopen immers al twaalf jaar mee, ze hebben zeven albums op de teller staan en zichzelf bewijzen hebben ze al lang en breed gedaan. Of kwam deze datum toevallig net goed uit in het kader van een tournee ter promotie van de in mei jongstleden verschenen plaat “Heaven”? Je kunt jezelf echter afvragen wat er te klagen valt dat er een ‘oudgediende’ staat in plaats van ‘vers talent’ wanneer de band in kwestie een solide en vooral professionele set neerzet. Ondanks dat ze nooit écht zijn doorgebroken, hebben The Walkmen veel krediet en goodwill vergaard door zichzelf opnieuw uit te vinden, en gestaag een reputatie op te bouwen gebaseerd op kwaliteit en duurzaamheid. Zanger Hamilton Leithauser kun je geen gebrek aan inzet verwijten, en de rest van de band werkt zich geolied door de set heen, maar met een duur van negentig minuten is dat voor een festival als London Calling, waar het publiek gewend is aan een redelijk snelle opeenvolging van bands, misschien toch iets teveel van het goede.  

In spannende afwachting hoop ik dat Melody Prochet, de Parijse naamgeefster aan Melody's Echo Chamber in staat is om de kleine zaal met haar droomachtige pop te transformeren tot de echokamer die ze naar ik aanneem in gedachten had toen ze zich wijdde aan het maken van (deze) muziek. In haar kamer is een drummer opvallend absent, Meloldy staat zelf achter een keyboard en verder zijn nog twee heren en een dame uitgenodigd. En wij dus, het publiek, dat de zaal tot een weer redelijk volgestouwde bedoening maakt. Misschien niet de meest ideale conditie om je te kunnen laten meevoeren door de dromerige klanken maar openingssong “Endless shore”, het beste nummer van de plaat naar mijn idee, weet dat toch voor elkaar te krijgen. Melody’s liedjes zijn de liefdesbaby’s van Tame Impala – wiens Kevin Parker een flinke vinger in de pap had van Melody’s album – Broadcast en Stereolab. De psychedelische impulsen die in haar sound zijn verwerkt worden door Melody tijdens een nummert vertolkt met zweverige armgebaren, maar dan wel in een lacherig ‘kijk ons nou toch eens gek doen’ een-tweetje met haar vrouwelijke collega bandlid. Maar vaker lijkt ze op te gaan in haar eigen aangenaam verdovende muzikale waas, en op zulke momenten zie je het Franse hippiemeisje op haar (aandoenlijke) best, zich onbespied wanend in haar eigen caleidoscopische echokamer. 

Ik ken de Amerikaanse band Chromatics vooral van naam en dat maakt het voor mij ook een beetje spannend, want het zou zomaar verrassend kunnen uitpakken. En dat doet het ook, deze 80s electro-poprock met zoet beheerste zang en een schemerige ondertoon die geknipt lijkt voor het late tijdstip waarop de band mag aantreden, als afsluitende act in de grote zaal. “Night drive”, zo heet een van hun albums dan ook toepasselijk. Ofschoon ze al meer als tien jaar actief zijn, ben ik me pas echt van Chromatics bewust geworden dankzij hun bijdrage aan de soundtrack van de uitstekende speelfilm “Drive” (2011) waar het concert mee van start gaat. De intrigerende sfeer die Chromatics met deze prima opener creëert weet de band moeiteloos tot en met het einde vast te houden. De muziek is heerlijk dansbaar terwijl van de band zelf een ingetogen houding uitgaat, bijna achteloos, alsof het de normaalste zaak van de wereld is om het publiek in een aangename roes te dompelen. Ze eindigen met twee covers, maar dat is geen zwaktebod, want hun versies van “Running up that hill
(Kate Bush) en “Into the black” (Neil Young) zijn niet alleen schoolvoorbeelden hoe je het beste uit een bewerking van een origineel kunt halen maar tevens trekken ze het toch al sterke optreden naar een nog hoger niveau. En zo mogen we Chromatics bijschrijven als een van de hoogtepunten van deze London Calling editie, een smakelijk toetje aan het (bijna) einde van het festival.

Het einde van London Calling is in zicht. Het laatste optreden is gegund aan de Amerikaanse rapformatie Ratking, een viertal uit New York. De ene helft is verantwoordelijk voor de beats en samples, de andere helft handelt het verbale deel af. Op de achtergrond worden zich herhalende, vervormde en in elkaar overvloeiende filmsnippers vertoond die afkomstig lijken uit de jaren zeventig, met beelden van junkfood en teksten als ‘our feature presentation’ en ‘coming soon’. Ik beken een liefhebber noch kenner van het genre te zijn maar de onorthodoxe ritmes en inventieve samples vallen vanaf de eerste klanken in positieve zin op. Ik vind het bijna jammer wanneer de rappers hun monden beginnen te roeren want de muziek is avontuurlijk en interessant genoeg om op zichzelf te staan. Niettemin begint een zeker gebrek aan afwisseling in combinatie met de bijna onvermijdelijke bandjesmoeheid na twee avonden London Calling zich te wreken dus ergens tijdens het vierde nummer besluit ik dat het goed is geweest. Tot over een half jaar dan maar weer!

Meer foto’s hier!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten