woensdag 15 februari 2012

Azari & III - Amsterdam : Paradiso : vrijdag 10 februari 2012



Drie keer is scheepsrecht, zo luidt het gezegde, en dat gaat vanavond op. Want twee keer eerder kreeg ik de kans om Azari & III live te aanschouwen (o.a. op Pukkelpop 2011, maar dat werd om inmiddels bekende reden afgelast), maar pas bij deze derde keer is het raak. En dat ook nog eens ‘gratis’, want met een ticket voor het in de bovenzaal van Paradiso spelende Howler op zak, heb ik vanavond automatisch toegang tot de grote zaal waar Azari & III spelen. De naam staat voor Dinamo Azari en Alphonse Alixander Lanza III, de twee muzikale motoren achter deze band uit Toronto. Ook letterlijk staan ze – Dinamo (zwarte hoodie, bril) en Alphonse (zonnebril, een ska meets Quadrophenia outfit) – op de achtergrond, want de twee flamboyante zangers Cedric Gasaida met zijn tot de grond rijkende hoofdsjaal en Fritz Helder in multicolour broek zijn als blikvangers naar voren geschoven. Een verstandige keuze want enkel de aanblik van Dinamo en Alphonse die de elektronische beats, bliepjes en synthesizerklanken uit hun keyboards, pc’s, ‘drumpads’ en andere apparatuur toveren, is niet erg boeiend. Gelukkig is de muziek dat wel. 

De inspiratie voor hun dansopwekkende muziek heeft Azari & III hoorbaar gehaald uit jaren 80 en 90 house. En dat roept soms bepaalde herinneringen op bij iedereen die het bewust heeft meegemaakt en er destijds voor openstond. Niet dat ik zelf zo’n housekenner ben, en dat hoeft ook niet, om te horen uit welk vaatje Azari & III tapt. Dat vaatje delen ze trouwens met Hercules And Love Affair, met wie ze dan ook de meeste overeenkomsten vertonen. In kwaliteit ontlopen ze elkaar niet eens zoveel, al ben ik zelf van mening dat laatstgenoemde toch net de betere nummers heeft. Een song van het kaliber “My house” bijvoorbeeld, van HALA’s tweede album “Blue songs” (2011), en dat ik de band vorig jaar bij toeval – lang verhaal – in een staat van lichte euforie live zag spelen in Leeds, ontbreekt nog in het oeuvre van Azari & III. Maar laat ik niet flauw doen, want de band die een half jaar of wat geleden in de bovenzaal aantrad en nu is gepromoveerd naar de goed gevulde grote zaal, kan zich beroepen op een aantal aanstekelijke tracks. Wat mij betreft springen “Manic” en “Hungry for the power” eruit, maar welk nummer de band ook speelt, het enthousiasme van het swingende en met soulvolle stemmen gezegende zangduo Cedric en Fritz laat niet af.

Met alleen een uitvergroting van de eerlijk gezegd niet echt aansprekende albumhoes als backdrop is de aankleding van de bühne kaal. Het ‘showelement’ moet komen van Cedric en Fritz en die hebben daar weinig meer voor nodig dan min of meer synchrone danspassen – die op instemmend gejuich van het publiek kunnen rekenen – en aansporingen richting toeschouwers. En ja, die liedjes dus, die zoals eerder aangegeven gedrenkt zijn in housemuziek uit vervlogen tijden, maar toch ook voldoende in het heden staan, al is het maar met een paar tenen, om niet te worden gebrandmerkt als louter pastiche of een klakkeloze herhaling van het verleden. Want daar spreekt uit de nummers en de uitvoering ervan toch teveel oprechte liefde voor het genre. Het publiek, voor zover nog niet uitgedanst, kan in ieder geval na afloop met een goed gevoel naar ‘house’ gaan.

Meer foto’s hier!

zondag 12 februari 2012

Howler - Amsterdam : Paradiso : vrijdag 10 februari 2012

Een klein jaar geleden stond ik in de bovenzaal van Paradiso in afwachting van het Nederlandse podiumdebuut van The Vaccines, de band die door de Britse pers, NME voorop natuurlijk, was gekroond tot de redders van de (indie) gitaarmuziek. Een kroon die overigens gedeeld werd met Viva Brother, toen nog Brother geheten, maar die naam mag inmiddels vergeten worden. Die band had wel de grootspraak maar niet de liedjes, en daar gaat het uiteindelijk om. Afijn, The Vaccines konden me die avond niet echt overtuigen. Een valse start die in de loop van 2011 meer dan werd goedgemaakt want The Vaccines loste de belofte in. 2012 moet het jaar van Howler worden, als we diezelfde pers moeten geloven. Is enige scepsis op zijn plaats? Staat Howler een carrièretraject te wachten à la The Vaccines of gaat het de kant op van Viva Brother? Het eerste, zo vermoed ik sterk, ik durf er zelfs een weddenschap op af te sluiten. Het amper een maand oude debuutalbum “America give up” is misschien dan geen klassieker maar wel verdomd smakelijk, fris en to the point. De invloeden druipen er van af maar het is de kunst om die naar je toe te trekken. En dat kunstje heeft kersverse twintiger Jordan Gatesmith, oprichter en songleverancier van Howler, goed onder de knie want de plaat mist zijn uitwerking niet. Dat de band het ook live weet te brengen, bewijzen ze vanavond in Amsterdam.

Het concert is niet uitverkocht, wat je op grond van alle loftuitingen misschien zou mogen verwachten. Tien minuten voor aanvangstijd loop ik moeiteloos naar voren tot ik bij het podium ben gekomen. Daar staan een stuk of vijf meisjes – hooguit een jaar of dertien – die giebelend in blijde opwinding wachten op de komst van de band. Even later treedt de wet in werking die bepaalt dat de in lengte langste toeschouwer vlak voor aanvang pal voor me gaat staan. Hij is niet alleen want vergezeld door eega en twee zoontjes, nog wat jonger dan de al genoemde meisjes. Ik hoor ze praten over The Strokes, terwijl ik een nieuwe positie inneem die voorkomt dat ik naar een rug sta te kijken. Pa waagt zich later aan een dansje, onder goedkeurend oog van vrouwlief. Afijn, Howler, voor jong en oud dus. Zelf zijn ze ook nog redelijk jong: allemaal rond de twintig jaar. Met dik tien minuten vertraging komen ze het trapje opgelopen dat leidt naar de bühne. Drummer Brent Mayes tikt af en weg zijn ze, scheurend over onverharde muzikale ‘backroads’.

De enige keer dat even gas wordt teruggenomen gebeurt met “Too much blood”, dat dezelfde bitterzoete smaak heeft als “Psychocandy”. “Beach sluts” begint relatief rustig, doch dat is slechts stilte voor de storm. Sowieso krijgt het songmateriaal in de live uitvoering extra ‘schwung’ mee bijvoorbeeld in “America”. Opgevoerde surfrock, The Strokes via garagepunk en de rammelrock van The Libertines: het zijn enkele dragende muren waar de liedjes van Howler op zijn gestut, maar die van een fris likje verf zijn voorzien. Behalve de liedjes is er ook de uitstraling. Howler ziet eruit als een jongensclub waar je lid van zou willen worden, altijd een goed teken. Niet eens retecool en minder uniform dan bijvoorbeeld The Strokes in hun begindagen, maar het totaalplaatje klopt. De slungelachtige Jordan, die behoorlijk wat wegheeft van acteur Jon Heder, bassist Jay Simonson met zijn ter kniehoogte grote scheur in zijn spijkerbroek, de ongeschoren toetsenist Max Petrek met zijn kekke petje, de haarlok van gitarist Ian Nygaard en de al genoemde Brent die het presteert om tijdens een nummer lekker nonchalant met één hand te drummen en met de ander een blikje bier aan zijn mond te zetten. Tot hilariteit van de rest natuurlijk.

Over de later op de avond spelende band I Break Horses laat Jordan weten dat hij in eerste instantie de naam verkeerd had verstaan: I Rape Horses. Want ja, ‘break’ en ‘rape’ klinken in het Engels nou eenmaal op elkaar, verontschuldigt hij zich. Het leidt tot een ‘running gag’ wanneer een toeschouwer het woord ‘rape’ te pas en te onpas laat vallen (lees: schreeuwt), en de band daar weer vervolgens op reageert. Howler speelt iets van een half uur, ongeveer net zo lang dus als “America give up” duurt. “I told you once” en de uiterst aanstekelijke single “Back of your neck” – waar vooral die meisjes op lijken te hebben gewacht, en wat dansen ze aandoenlijk – sluiten de boel af. Geen toegift. Het had best iets langer gemogen, maar eigenlijk was dit precies goed. Je moet publiek niet verzadigen, maar hongerig laten blijven. Doen verlangen naar meer. En dat doet Howler deze avond. Gelukkig staat onze volgende ontmoeting al vast, want ze zijn geboekt voor London Calling. Zeker weten doe ik het niet, maar het lijkt me hoogstwaarschijnlijk dat ze op Pukkelpop en Lowlands te zien zullen zijn. En Pinkpop, waarom ook niet? Ik zeg: ga vooral kijken. Want dit is tot nu toe het leukste gitaarbandje van 2012!

Meer foto’s hier!

vrijdag 10 februari 2012

Januari 2012

CD’s

The Internet komt voort en maakt deel uit van het veelbesproken, controversiële rap collectief Odd Future, waar ik overigens tot op heden geen enkele affiniteit mee heb gehad. Voor The Internet, bestaande uit OF leden Sydney ‘Syd Tha Kid’ Bennett en Matthew ‘Matt Martians’ Martin, geldt het tegenovergestelde want het moet raar lopen wil “Purple naked ladies” mijn eindejaarslijst niet halen. Ik noem het – vast als enige – ‘lavalamp soul / hiphop voor de 21e eeuw’; het is hoe de muziek zich lijkt te bewegen: ondoorgrondelijk, vloeiend en fascinerend. En heel erg van nu, eigenzinnig wijzend naar de toekomst. Wat dat betreft zou Odd Future een toepasselijker naam zijn voor The Internet. De songs zijn losjes ineengevlochten, met onverwachte wendingen, zoetgevooisde vocalen met flarden van of verknipte stemmen, van warme tot bewust wankelende keyboardpartijen, experimentele probeersels, en verschuivende tonen en structuren zoals te horen op “C*nt” en “She dgaf”. Leve het internet!

Altijd spannend, wanneer de nieuwste revelatie / sensatie / redders van (gitaar)muziek wordt aangekondigd. De eer valt ditmaal te beurt aan het jonge kwintet Howler met aanjager Jordan Gatesmith als onbetwiste spil. Met zo’n opgelegde druk wordt niet slechts een goed, maar een exceptioneel goed album van je verwacht. Dat is hier teveel gevraagd, maar je hoeft niet uitzonderlijk te zijn om boven het maaiveld te kunnen uitsteken. En dat doet Howler dan weer wel, dankzij elf uptempo liedjes met pit die nooit langer duren dan noodzakelijk is en op smaak zijn gebracht met kloddertjes Strokes, Ramones (“Black lagoon”), The Replacements en The Jesus And Mary Chain (“Back to the grave”).

Hun debuutsingle “X-Ray” (2005) vond ik ooit goed genoeg om aan te schaffen, net als enkele daaropvolgende singles in het verdere verloop van hun carrière. En toch wilde ik maar niet aan de albums. “Given to the wild” brengt daar verandering in, te goed om te laten passeren. Je kunt aan alles horen dat het warme, gloedvolle “Given to the wild” ambitie ademt, hetgeen in het creatieve proces goed tot uitdrukking is gekomen. Het is de plaat die Coldplay na “A rush of blood to the head” had moeten maken. Wat dat betreft maken The Maccabees de grote sprong voorwaarts, ver weg van wat ik ooit als een variant op The Futureheads en Good Shoes etiketteerde, getuige songs als “Child”, “Forever I’ve known”, “Feel to follow” en “Glimmer” die deel uitmaken van de meest sterke, eerste helft. In 2010 stonden ze al eens (voor het eerst) op Pinkpop. Hopelijk vraagt Jan ze terug. 

Carney is een vanuit Los Angeles opererende band vernoemd naar de broers Reeve (zang, gitaar) en Zane Carney (gitaar), gecompleteerd met hun vrienden Aiden Moore en Jon Epcar op resp. bas en gitaar. De invloeden zijn eenvoudig traceerbaar: Jeff Buckley (“Love me chase me”, “Tomorrow’s another day”), Queen (“There she goes”), Led Zeppelin (“Testify”) en The Black Crowes, om er enkele doch belangrijke te noemen. En bijna overal sijpelt wel iets van bluesrock doorheen. Wie bij beluistering van “Mr. Green” het idee krijgt het al eens eerder te hebben gehoord, heeft dan ook gelijk, maar de gretigheid, de frisheid en het charisma dat van het songmateriaal afstraalt en de manier waarop de band ermee aan de haal gaat, doet dat ‘bezwaar’ al gauw verbleken. Reeve eist een natuurlijke hoofdrol op, iets waar zijn parallelle carrière als musicalster vast mee te maken heeft, maar ook zijn broer laat zich niet onbetuigd met krachtig en overtuigend gitaarspel. Reden genoeg om uit te kijken naar volume two.

Een goedmaker want deze LP (geen CD dus, want alleen op vinyl verkrijgbaar, maar je krijgt bij aankoop wel de downloadversie erbij inclusief bonustrack) had ik vorig jaar al aangeschaft doch onterecht vergeten bij mijn luistertips, dus nu alsnog onder de aandacht gebracht.  Verdiende aandacht want dit vind ik momenteel de beste band van vaderlandse bodem, uit Rotterdam om precies te zijn. Inspiratie haalt ROR met hun stekelige, hoekige liedjes uit new wave / postpunk bandjes zoals The Cure circa “Three imaginary boys”, Echo & The Bunnymen anno “Crocodiles”, The Fall en stadsgenoten Kiem. Hoogtepunten zijn de single met eenvoudig meezingrefrein “Lalalala”, “Plastic plaster” en “The moon is big”. Binnenkort in Sittard te zien, dus weet wat je te doen staat!

Dit album werd oorspronkelijk gratis weggegeven als download maar nu is er ook een fysieke versie van te verkrijgen, pas nadat vierde plaat “D” het licht zag. Dit is dus White Denims derde album en persoonlijk veruit te prefereren boven het vermoeiende muzikale gefreak en het gebrek aan echte liedjes waar de opvolger zo onder te lijden heeft. “Last days of summer” mag dan ook wel moeilijk nafluitbare nummers bevatten, maar hun lichtvoetigheid en de bedrieglijke ‘laidback’, uit de losse pols sfeer – want er schuilt een uitstekende technische beheersing en creatief vernuft achter – maakt dit album tot een prettige luisterervaring. Als fraai pastelgetinte vlinders fladderen de songs voorbij, luister bijvoorbeeld naar het instrumentale duo “Incaviglia” en “Light light light” of de verkoelende bris van “I’d have it just the way we were”.

De bandnaam doet suggereren dat we een plaat mogen verwachten met bepaald niet fijnbesnaarde klanken, rudimentair, banaal, beetje fout zelfs. Een misvatting want “Ester” is het resultaat van een eclectische muzikale smaak en kennis en verfijnde creativiteit. De band uit Londen is niet voor één gat te vangen. “Strangling good guys” stroomt tussen Lush, Cocteau Twins en My Bloody Valentine, The Raveonettes en Julee Cruise komen samen op “Wish you were red” en “Candy girl”, “Engelhardt’s Arizona” de zegen van Animal Collective mag verdienen, en “Los angered” zou een mogelijk volgende fase van Dum Dum Girls kunnen zijn. Interessante plaat.

The Men. Het klinkt lekker stoer en simpel. En die naam is goed gekozen, want “Leave home” is muziek voor mannen. Bruut, hard en geen gelul. Wel veel geschreeuw. De noiserock van het viertal uit Brooklyn dendert als een opgevoerde bulldozer door het muzikale landschap heen. “L.A.D.O.C.H.” is een log monster uit de stal van Swans, en op “( )” wordt Spacemen 3 (“Revolution”) geciteerd. In “Night landing” wordt een new wave band op de hielen gezeten door een stel schuimbekkende punkers. De textuur van de plaat bevat ook laagjes Big Black, Scratch Acid en Black Flag. Muziek voor en door mannen dus. Stoere mannen. 

Welke toekomst ziet The Big Pink voor zichzelf in het verschiet met hun tweede plaat? In ieder geval een ruk naar rechts want “Future this” is beduidend meer popgericht, opgewekter en minder zwaar dan zijn voorganger. Maar je kunt ook doorschieten natuurlijk, en dat is hier aan de hand. De twee songs waar de plaat mee opent ,“Stay gold” en “Hit the ground (Superman)”, zijn duidelijk geënt op “Dominos”, maar blijven minder lang hangen. “Give it up” en “Rubbernecking” hadden voor een boyband geschreven kunnen zijn, en uitgezonderd het gruizige “1313” slaagt de rest van “Future this” er niet in om echt te willen beklijven. Het album heeft zijn momenten, aardig genoeg om een song in eerste instantie het voordeel van de twijfel te geven, doch niets van dien aard dat je het anderen zou durven aanraden. En dat zal vast niet ‘the future’ zijn die TBP voor ogen moet hebben gehad.

Singles

Oorspronkelijk was  “Hookworms” alleen verkrijgbaar op audiocassette in een oplage van 150 stuks! Heel erg indie, exclusief en DIY maar daar bereik je natuurlijk niet veel mensen mee, ook al raakte de cassette uitverkocht. Gelukkig heeft dit kwintet uit Leeds dat ook ingezien, dus nu is er deze op vinyl uitgebrachte EP, en je krijgt er een code bij voor de digitale, gratis te downloaden versie. Een goede zet want dat biedt extra passagiersruimte voor een reis door het spacerock – Krautrock – drone universum, waar nog steeds het licht van dode sterren schijnt met namen als Spacemen 3 en Loop en we de relatief nieuwe planeet Wooden Shjips aandoen. “Medicine cabinet” maakt de titel waar, alsof iemand teveel uit het medicijnkastje heeft gesnoept, net als “I have some business out west”.

Net als het hierboven besproken Hookworms is Younghusband door NME over het hoofd gezien in hun maar liefst 100 tellende muzikale tips voor 2012. Dan doe ik dat maar want na een eerste, prima single (“Carousel”) laat de band dit keer van zich horen met een opnieuw kwalitatief sterke release. Het betreft een EP met vier nummers, waar The Stone Roses in Strawberry Fields rondwaren (“Tropic of cancer”), The Horrors een stevige hand wordt gegeven in “Reunion message” en we lichtelijk bedwelmd raken dankzij de zweverige, psychedelische popwalmen van “Neon heartbreak”.

De oorspronkelijke 300 stuks tellende uitgave van het debuut van Toy, een 12” op het Heavenly label, is al uitverkocht. Een tweede persing biedt uitkomst, net als de gratis, legale download. Zeker doen, want het kwintet uit Londen maakt indruk met het bijna acht minuten klokkende “Left myself behind”, met de primaire Krautrock kleuren van The Horrors op het canvas aangebracht, toewerkend naar een climax. B-kant “Clock chime” mag er ook wezen, met zijn zo nu en dan aanzwellende S.C.U.M.-achtige synthesizerklanken. Een beloftevolle band.

Eveneens een goedmaker (zie hierboven bij Rats On Rafts) want ook op deze release moet de spotlight worden gevestigd. De zusjes Hannah en Colette Thurlow, want zij zijn 2:54, brachten in 2011 hun niet onaardige debuutsingle uit doch ze wisten me live niet te overtuigen op London Calling. Overtuigen doen ze nu wel met deze 10” EP die vier songs die niet voor elkaar onder doen, al genieten “Wait/awake” en “Got a hold” een lichte voorkeur. Dit is zwoele en verleidelijke indierock – denk in de richting van een alliantie tussen Warpaint, shoegazepop en de broeierige momenten van The Duke Spirit – met bijpassende sensuele zang (dankzij Colette). 

Het race circuit van Little Racer bevindt zich in Brooklyn, en achter het stuur zitten drie mannen. Ze zijn op weg naar de kust, zoals de songtitel al aangeeft, hebben er zin in en zo klinkt het liedje ook. Met een jengelend gitaartje dat de richting aangeeft, zorgeloos tuffend naar een bestemming waar lo-fi garagepop met de zilte geur van Beach Boys op ze wacht.                    

Verse melk, want pas de tweede single, van Theme Park, maar als je de ingrediënten op het pak bekijkt dan is goed te lezen is het hoofdbestanddeel wordt gevormd door een band die al een jaar of twintig niet meer bestaat: Talking Heads. Voor melkverzuring hoeft echter niet te worden gevreesd, want “Milk” smaakt funky, dansbaar en fris. Een imitatie van de neurotische stem van David Byrne blijft wijselijk achterwege.

Voor zover mij bekend is “Teen jamz”, een EP met vijf nummers, het eerste wapenfeit qua fysieke output van deze band uit Brighton, gecentreerd rondom Sam McGarrigle. Qua productie is gekozen voor een lo-fi aanpak, die onder meer tot uitdrukking komt in de taperuis die je aan het begin en einde hoort van de glamrock / indie poprock liedjes met trekjes psychedelica en chillwave. Een aparte mix waarin The Flaming Lips het doen met T-Rex, en Ariel Pink met Mott The Hoople. De stem van Sam klinkt vreemd en vrouwelijk, lichtelijk vervormd denk (en hoop) ik toch. Zolang het intrigerende liedjes oplevert als “Sweetest touch”, vind ik het best.

Deze band heeft zich vernoemd naar de gelijknamige, door Syd Barrett gepende, Pink Floyd song, en net zoals de eigenzinnige artiest dat ooit deed, verkent dit viertal uit Londen liever kronkelige wegen dan gebaande paden. Ik houd ze al een tijd in de gaten, en dat valt niet mee omdat ze onder de radar opereren en slechts sporadisch opduiken. “Spindle”, eigenlijk alweer voorbij eer je er erg in hebt, hoort thuis in een niet gesubsidieerde ‘art punk’ omgeving. Alsof je The Slits twee nummers door elkaar hoort spelen.