woensdag 30 november 2011

Sinner's Day - Hasselt : Ethias Arena : zondag 30 oktober 2011


Het is de derde editie van Sinner's Day en ik ben er voor de derde maal bij. Ook dit jaar is er weer gesleuteld aan het concept en dat levert een verbetering op ten opzichte van vorig jaar. Alle concerten in de Ethias Arena te Hasselt vinden dit jaar plaats in de grote zaal (‘Main hall’) en dat betekent dat de kleine zaal, dat het vaak nadelig uitpakkende ‘vol is vol’ principe hanteerde, is geschrapt. Het podium in de grote zaal is nu opgedeeld in drie secties (rechts, midden en links) en wie zich enigszins strategisch opstelt, hoeft in theorie geen stap te verzetten om alle optredens te kunnen zien en horen. Wij (commando Billy, Jeanette en ondergetekende) kiezen ervoor om af en toe een wandelingetje te maken, soms omwille van primaire behoeftes (hapje eten, toiletbezoek) of anders wel omdat de band / act ons niet aanstaat. Een kluisje biedt handig uitkomst om onze spullen in op te bergen, dansen op new wave plaatjes van weleer kan in de Elektropedia en wie zich de moeite neemt om in de rij te gaan staan voor een kopje koffie, krijgt niet alleen iets lekkers te drinken maar ook te zien…


Het spits wordt afgemeten door het Britse electropop duo Blancmange. Het tweetal is weer bijeen, heeft zelfs een nieuw album uit, maar in live gedaante mag vocalist Neil Arthur het opknappen, terwijl partner Stephen Luscombe thuis op deze zondagmiddag wellicht zijn auto staat te wassen. Helemaal alleen hoeft Neil het niet te doen: een onbekend heerschap achter een keyboard zorgt voor de deuntjes en een meneer in een soepjurk van Indiase of Pakistaanse komaf neemt de percussie voor zijn rekening. Het publiek reageert af en toe wat lauwtjes, wat Neil de cynische uitspraak doet uitlokken: “Maybe you should have stayed at home.” Het nieuwe werk wordt voor kennisgeving aangenomen, want op Sinner’s Day zit iedereen te wachten op een nostalgietrip. Die krijgen we in de vorm van “Living on the ceiling”, het meest bekende en daardoor best ontvangen “Don’t tell me”, en de sterke afsluiter  “Blind vision”. Een aardige start van het festival.

Als er één band is waarvan de vlag de lading niet meer dekt, dan is het wel Gene Loves Jezebel. Gene en Jezebel zijn de respectievelijke bijnamen van de tweelingbroers Jay (John) en Michael Aston. Ooit was er ‘love’ tussen het tweetal maar sinds 1997 is de liefde over, en hebben ze elkaar eigenlijk alleen nog maar in de rechtbank gezien. Gene Hates Jezebel kortom. Misschien kan iemand ze eens opgeven voor EO’s “Het familiediner.” Hoe dan ook, de broers toeren sinds jaren elk met hun eigen versie van de band, en in Hasselt krijgen we die van Michael te zien, die uit viervijfde bestaat van de meest succesvolle bezetting. In 2006 gaf Gene Loves Jezebel (samen met Theatre Of Hate, overigens een prima kandidaat voor dit festival, toch?) een optreden in jongerencentrum Fenix te Sittard. Ik had met ze te doen want ze stonden er voor anderhalve man en een paardenkop te spelen. Ondanks die circa 25 betalende bezoekers zette de band zijn beste beentje voor, en toonde Michael zich een sympathieke, optimistische en praatgrage frontman. Ik gunde ze een groter publiek en dat krijgen ze nu – als ‘last minute’ invaller voor John Foxx die een hoofdwond opliep, gelukkig niet à la Kurt Cobain – maar helaas vergooien ze die kans. Ze gaan goed van start met “Upstairs” en “Over the rooftops”, daarna wordt het allengs minder, met als dieptepunt het suffige “Who wants to go to heaven”. Hitje “Desire” is bedoeld als uitsmijter, doch er lijkt amper iemand op te reageren en sorteert dus niet het gewenste effect, en Michael gooit er daarom maar wat grappig bedoelde, doch uit lichte frustratie voortkomende, aan het publiek gerichte opmerkingen doorheen. Volgend jaar de GLJ versie van Jay eens uitproberen? Ik ben bang dat die net zo weinig, zo niet nog minder respons oplevert. Boodschap aan de broers: maak het nou weer gewoon goed met elkaar!


En ik altijd maar denken dat KMFDM stond voor Kill Motherfucking Depeche Mode. Dat had ik immers in de NME gelezen – iets van twintig jaar geleden overigens – en het kwam me even grappig als plausibel over. Maar goed, het goede antwoord luidt Kein Mehrheit Für Die Mitleid, wat ik toch minder opmerkelijk /grappig vind. Deutsch Englische Freundschaft was gezien de samenstelling van de band meer op zijn plaats, en meteen een knipoog naar die andere band die we hopelijk ook nog eens op dit festival gaan meemaken. Ik weet niet goed wat ik er van moet verwachten, maar zodra de band de bühne betreedt, wordt er massaal naar fototoestellen en mobieltjes gegrist om toch maar vooral zangeres / toetsenist Lucia Cifarelli in haar spannende pakje met gespijkerde boezem vast te leggen. Wat eronder verscholen zit prikkelt ongetwijfeld de fantasie maar het blijft hoe dan ook binnenboord. Keine Möpse Für Die Männer kortom. Muzikaal vaart de band op grofweg dezelfde koers als Rammstein, al moet daarbij aangetekend worden dat dit industrial rock gezelschap al sinds ’84 actief is, dus tien jaar eerder dan hun veel succesvollere evenknie uit voormalig Oost-Duitsland. Na een nummertje of drie geloven we het wel, tijd om ons naar het eetgedeelte te begeven. Sinner’s Day is er om te zondigen en die mogelijkheid wordt volop geboden met ongezond voedsel – de gebruikelijke bouletten, shoarma, frites en andere vetmakers – maar wij houden het voorlopig op koffie. Alleen jammer dat het jonge meisje die mijn bestelling afhandelt het verschil niet weet tussen latte machiato en cappucino. Ach ja, Beginner’s Day.

“Er is een DJ aan het draaien”, zeg ik bij het binnenkomen van de zaal. Dichterbij komend zie ik dat er twee mensen op het podium staan, en dat blijken geen DJ’s te zijn, maar de band Recoil. Recoil, is dat een band uit het verleden? Nee, maar het herbergt een oud-employee van Depeche Mode (Alan Wilder) en dat is kennelijk al genoeg om voor plaatsing op Sinner’s Day in aanmerking te komen. Alan staat met een compagnon achter laptopjes en lapknopjes. De nummers die ze de zaal in slingeren zeggen me vrij weinig. Wie kan zich erop beroepen een song van Recoil te noemen of te herkennen? Ik niet in elk geval. Even een moment van herkenning als we “Reach out and touch me!” horen, een stukje

“Personal Jesus” dus van zijn voormalige broodheren. Op het scherm zie ik op een gegeven moment ‘Nitzer Ebb’ verschijnen, maar de betekenis ervan ontgaat me. En eigenlijk gaat dat ook op voor de aanwezigheid van Recoil. Het klinkt niet verkeerd, maar de grenzen zijn naar mijn mening iets te ver opgerekt om de aanwezigheid van Recoil te rechtvaardigen binnen het concept van het festival. Maar goed, het biedt natuurlijk wel mogelijkheden voor de toekomst wanneer de bodem van het blik nog bestaande / toerende alternatieve bands en artiesten van weleer in zicht begint te raken. Het bandje van een voormalige Joy Division roadie of oud-manager van The Sisters Of Mercy is dan zo geboekt.

Het is twintig jaar geleden dat ik voor het laatst The Exploited heb gezien (in de Melkweg te Amsterdam). De bandbezetting is sindsdien diverse malen gewijzigd – getuige talloze versleten bassisten en gitaristen – met als enige constante de onverwoestbare Wattie Buchan, de man met de blik van een door een vormfout vrijgekomen TBS-er. Wattie’s broer Wullie zit trouwens ook al jaren achter de drumkit, maar heeft bij lange na niet dezelfde staat van dienst als de frontman. Die had twintig jaar terug geen hanenkam meer maar een soort van roze dreadlocks omdat zijn haren de dagelijkse spuitbusbeurt niet meer trokken. Fijn om de man dan toch weer met het punk handelsmerk bij uitstek op zijn authentieke hoofd te zien rondlopen, alsof het de dag van gisteren was. En ook de muziek doet weer vertrouwd aan, geen modieuze uitstapjes naar voor, achter, links of rechts, maar ‘gewoon’ de betonpunk zoals The Exploited ze sinds jaar en dag onvermoeibaar blijft afvuren. Wat dat betreft is er geen betere uitdrager van zowel motto als lijflied “Punk’s not dead”, een van de vele gouwe ouwe naast onder meer “Army life”, “Fuck the USA”, “Cop cars”, “Alternative”, “Troops of tomorrow” en het hardop meegezongen “Sex & violence”, dat op de bühne bijval krijgt van een enthousiast punkwijf van middelbare leeftijd uit de entourage van de band die bij mij niet meteen de associatie ‘sex’ oproept… Niettemin, mocht mijn volgende ontmoeting met The Exploited pas weer over twintig jaar plaatsvinden, dan koester ik de geruststellende gedachte dat het weer als vanouds zal zijn. Met of zonder hanenkam.

Voor de Britt Dekkers onder ons: Visage is het Franse woord voor gezicht. En het is tevens sinds begin jaren 80 de ‘nom de plume’ van Steve Strange die op basis van zijn wanprestatie zich voortaan beter ‘Pas De Visage’ (geen gezicht) zou moeten noemen. Omdat het dus geen gezicht is, deze nicht die vals is in meerdere betekenissen van het woord. “I’m getting old, my memory has gone”, zegt Steve, maar dat is niet het enige dat hij kwijt is. De weg, bijvoorbeeld. En zijn stem, wat zangeres Sandrine Gouriou mag trachten te maskeren. Steve heeft een hip uitziend ensemble om zich heen verzameld, zoals de reeds genoemde Sandrine en bassist Rosie Harris die met hun kapsels de tachtiger jaren weer tot leven proberen te brengen. Maar veel leven zit niet meer in Visage, want het aanzien van het optreden is hetzelfde als de ramptoerist uithangen. “Nighttrain”, “Pleasure boys” en “Madman” (“a song about me”, luidt de overbodige introductie van Steve) reutelen op tenenkrommende wijze voorbij. Of we liever weer The Exploited willen zien, vraagt Steve op een gegeven moment, ongetwijfeld zelf aanvoelend dat niemand op zijn Blamage zit te wachten. De langverwachte finale bestaat uit “Fade to grey”, wat deze verlepte Barry Stevens der old romantics eindelijk de kans geeft om zijn enige grote hit voor het voetlicht te brengen. Maar ja, de echte Barry – moge hij rusten in vrede – zou hier natuurlijk nooit zijn credo “Vooral doorgaan!” (met vet Brits accent) aan hebben gegeven. “Vooral doodgaan!”, dat dan hoogstwaarschijnlijk weer wel…


“The best song you’ll hear all day”, kondigt de grijs geworden Wayne Hussey “Butterfly on a wheel” aan.
Ach ja, staaltje van zelfoverschatting, het blijft een Britse rockartiest natuurlijk. Maar dan wel eentje die met zijn band The Mission aan zijn laatste missie bezig is, gevat onder de titel “The final chapter”, een soort van knipoog naar het in 1987 verschenen verzamelalbum “The first chapter”, waar  onder meer de Neil Young cover “Like a hurricane” van wordt geplukt. De band, die al een jaar geleden (!) werd bevestigd voor Sinner’s Day, treedt aan in nagenoeg dezelfde originele bezetting want alleen drummer Mick Brown verkoos ervoor deze kortstondige reünie aan zich voorbij te laten gaan en zijn zegen te geven aan een jonge, enthousiast meppende vervanger. De glimmend kale Craig Adams hanteert de bas en Simon Hinkler, na wiens vertrek het eigenlijk nooit meer echt goed kwam met de band, is ook weer even terug op het oude nest. De aftrap wordt genomen met “Beyond the pale”, en al gauw speelt de band een gewonnen wedstrijd met onder andere “Wasteland”, “Deliverance”, “Tower of strenght” en persoonlijke favoriet “Severina”. De missie wordt sterk afgerond met een cover van The Stooges “1969”, ooit net zo sterk geïnterpreteerd (en op plaat vastgelegd) door Wayne en Craig’s vorige band The Sisters Of Mercy. Mission accomplished!

Een goede zet van de organisatie om Diamanda Galas te boeken. Je hebt namelijk ook acts nodig die je niet zo nodig of zelfs liever helemaal niet wenst te zien. Dat stelt je immers in staat om even wat te eten, te slenteren, een grote boodschap te doen of een sigaret te gaan roken. Of een combinatie daarvan. De vleugel van Diamada staat al geruime tijd opgesteld – en blijft tijdens het Exploited concert zelfs netjes onaangetast – totdat de zwarte feeksachtige verschijning haar opwachting maakt. Ze neemt plaats achter de vleugel, trekt haar scheur open en doet menigeen al gauw beseffen dat – om het netjes te zeggen – we toch te zeer cultuurbarbaar zijn om hier chocola van te kunnen / willen maken. Maar dat komt goed uit, want de innerlijke mens heeft zich gemeld en aangezien de rijen bij de frites binnenshuis moedeloos stemmen, beproeven we met meer geluk de kramen die buiten staan alwaar je zo aan de beurt bent voor een Bicky Burger of een zak patat. Berichten dat de Sinner’s Day catering het nog nooit zo druk heeft gehad als tijdens Diamanda Galas blijven vooralsnog onbevestigd.


En dan te bedenken dat ik me nog heb afgevraagd of ik Patti Smith wel goed zou vinden. Toegegeven, ik ken niet gek veel werk van haar, enkel de highlights uit haar 70s periode, en ofschoon hulde voor haar pionierswerk en antecedenten, kamp ik anno 2011 met een stiekem vooroordeel van een inmiddels oude vrouw (bijna 65) die waarschijnlijk niet meer in staat is tot een opwindende performance. Maar daar sla ik toch finaal de plank mis, want de zangeres blijkt nog steeds een gedreven, intense, oprechte en bevlogen artiest te zijn die samen met haar uitstekende band zonder meer het beste optreden van de dag neerzet. Wie zich nog mocht afvragen waar ze haar welhaast iconische status aan te danken heeft, krijgt deze avond het overtuigende antwoord. “Gloria” is het welluidende begin van een concert dat drijft op de passie van Smith. “People have the power”, zingt ze, aanhakend op een vlammend pro-Occupy betoog, en je gelooft haar. “Because the night” draagt ze op aan Fred ‘Sonic’ Smith, haar overleden echtgenoot en “the person who it was written for”, daarmee het nummer een emotionele lading meegevend. De band sluit af met een spetterende uitvoering van “Rock’n’roll nigger”. Patti molt een gitaar en waar dat bij andere artiesten soms als een obligate, vooraf bedachte en clichématige actie aanvoelt, lijkt dit voort te komen uit spontane emotie. Hier wordt niet geteerd op nostalgie, is geen sprake van een verlopen houdbaarheidsdatum en krijgen zowel jonge als oude honden een les in hoe het kan en moet. Een indrukwekkend optreden. 
 

“Das Original!” kondigt presentator Luc Jansen Karl Bartos aan, alsof het een Werther’s Echte betreft. Die originele status heeft Karl te danken aan het feit dat hij ooit deel uitmaakte van de klassieke Kraftwerk line-up. De informatie die Sinner’s Day erbij geeft is dat Karl de architect was van het gezelschap. Wat waren die andere drie dan, denk ik bij mezelf. Bouwvakkers? Hoe dan ook, Karl laat nog even op zich wachten, terwijl de intromuziek zichzelf maar blijft herhalen. Hoort dit zo of zit Karl ergens met zijn broek op de enkels een architectonisch monument eruit te persen? Of kan hij zijn floppy disks soms niet vinden? Uiteindelijk maakt hij zijn opwachting, geflankeerd door een langharige Duitser van middelbare leeftijd, die in het verleden hooguit een functie bij Kraftwerk als kabelsjouwer kan hebben gehad. In de wetenschap dat publiek snel uitgekeken raakt op twee oudere Duitse heren achter knoppen, beeldschermen en een batterij toetsen, heeft Karl opdracht gegeven om fraaie filmpjes te laten maken die aansluiten op de muziek. Met die muziek kan Karl natuurlijk weinig fout doen, het zijn immers (lichtelijk bewerkte) klassiekers uit de Kraftwerk catalogus waar hij als medecomponist aan bijdroeg. En dat zijn niet de minste nummers zoals “Das Model”, “Die Roboter”, “Neon lights” en “Computer world”. De show kan uiteraard niet tippen aan het visuele spektakel van het echte ‘Original’, maar ach, het is een goedbedoeld en redelijk onderhoudend alternatief.


The Cult, ik blijf er een zwak voor hebben. En als ik The Cult zeg, dan bedoel ik feitelijk Ian Astbury en Billy Duffy, al sinds het prille begin de onafscheidelijke tandem van de band. Hun meest succesvolle gloriejaren hebben ze al geruime tijd achter zich en ze zijn wellicht veroordeeld tot het in de lengte ter dagen blijven spelen van hun meest bekende songs, wetende dat interesse in nieuw materiaal beperkt zal blijven. Dat besef zullen ze ongetwijfeld hebben, maar ze laten het in ieder geval niet merken. Waarschijnlijk zijn ze daar te verknocht aan elkaar en aan hun muziek voor. Volgend jaar duiken ze zelfs de studio in voor een nieuw album, laat de nog immer stoere, op Jim Morrison in zijn nadagen, maar dan nuchter, gelijkende Ian weten. Middernacht komt in zicht wanneer de soundcheck eindelijk gedaan is, en de band met vertraging van de bühne bezit neemt. Voor wie The Cult de pakweg afgelopen drie jaar een aantal malen gezien heeft, en daar reken ik mezelf toe, komt de setlist niet als een verrassing. Maar dat geeft niets, want het lijstje sluit perfect aan bij de verwachtingen die je van een band op dit festival mag koesteren. The Cult doet wat er van ze verwacht wordt en vergast de aanwezigen zodoende op een soort van ‘greatest hits’ en publieksfavorieten zoals “Phoenix”, “Horse nation”, “Lil’ devil”, “Rain”, “Nirvana”, “Wild flower”, “Spiritwalker”, “She sells sanctuary” en “Love removal machine”. Ian is gevat en heeft nog wat snedige opmerkingen in huis, maar refereert ook aan het prima optreden van Patti Smith en complimenteert iemand uit het publiek die een Southern Death Cult T-shirt draagt. Zo ver terug in de tijd gaat de band niet – toen was Billy zelfs nog niet van de partij – maar een mens mag altijd hopen, toch?

Front 242 heeft iets te vieren op dit late uur – door vertraging bijna een uur later dan de bedoeling was – want de band zit namelijk 30 jaar ‘in het vak’. Geen band vandaag die zoveel merchandise aanbod heeft als Front 242. Twee jaar geleden, op de eerste editie van Sinner’s Day, waren ze ook al de afsluitende act, dus dit voelt voor mij als een herhaling. Na praktisch de hele dag te hebben gestaan, zit ik het optreden uit op de tribune, en laat ik het spektakel aan oog en oor voorbijtrekken, mijn benen en voeten de broodnodige rust gunnend. Het instrumentarium is kaal en rigide met alleen een drumstel en een keyboard, aangevuld met commanderende zang en meer duisternis dan licht. Dansen en bewegen doe ik slechts in gedachten, wat niet in de weg staat van het genieten van elektronische hoogtepunten “No shuffle”, “Headhunter”, “Welcome to paradise” en “Tragedy for you”. Voor de liefhebbers is er na afloop nog de afterparty in de Elektropedia maar tegen de tijd dat het daadwerkelijk 242 is (twee minuten voor twee uur ’s nachts dus) zitten we in de auto huiswaarts, moe doch voldaan, in de overtuiging dat we volgend jaar weer komen zondigen.


Meer foto’s hier!   

woensdag 9 november 2011

New Order - Brussel : Ancienne Belgique (AB) : maandag 17 oktober 2011

Of ik wist dat New Order in Brussel een optreden zou gaan geven, vroeg mijn collega / secretaresse blogparty mij in september jongstleden. Dat was een zeer verrassend nieuwtje voor me. Ik checkte de website van AB, en daar stond het inderdaad zwart op wit. Opmerkelijk, want ik meende dat New Order sinds een jaar of vier was opgeheven, ook al lopen de meningen tussen Bernard Sumner en Stephen Morris enerzijds en Peter Hook anderzijds op dat punt sterk uiteen. Hoe dan ook, New Order was weer even actief, al was het slechts voor een tweetal optredens. De kortstondige reünie vond plaats uit financiële overwegingen, maar in dit geval niet om de zakken van de band zelf te spekken, maar die van de bevriende Amerikaanse filmmaker Michael Shamberg. De Amerikaan is namelijk ernstig ziek en de inkomsten van het concert, net als dat van een dag later in Parijs plaats te vinden optreden, zijn bedoeld om diens medische kosten te betalen. De vriendschap tussen New Order en Shamberg dateert van 1981, toen de band voor het eerst New York aandeed. De regisseur filmde dat jaar de groep tijdens een concert in het Ukrainian National Home en het resultaat werd officieel uitgebracht, eerst op videocassette onder de titel “Taras Shevchenko”, en sinds 2001 te vinden op DVD (“316”). In het verdere verloop van de carrière van New Order bleef Shamberg bij de band betrokken als producer of regisseur van hun videoclips. 


Op de dag van de voorverkoop zit ik om 10.00 u startklaar achter een pc met een credit card. De eerste inlogpoging mislukt, de tweede idem dito maar bij de derde keer is het raak. Ik vul mijn gegevens in en hoef alleen nog maar de betaling te regelen. Ik kan nog net een juichkreet onderdrukken, totdat ik besef dat ik mijn cardreader niet bij de hand heb. Nadat ik hardop op mezelf heb zitten te vloeken, klamp ik koortsachtig mensen in het gebouw aan met de vraag of ze het benodigde kleinood bij zich hebben. Bij de derde persoon is het gelukkig al raak en zo kan ik alsnog de transactie voltooien. Een dikke maand later rijden commando Billy en ik naar Brussel, waar we vlakbij onze bestemming ons toch weer verrijden – ditmaal een tunnel te veel – zodat we opnieuw de ‘in één keer goed’ score niet behalen. Na een bezoek aan achtereenvolgens een geldautomaat die het kleurrijke slachtoffer is geworden van een verfbom – twee dagen eerder vond in Brussel een grote betoging plaats tegen ‘de dictatuur van de financiële machten’ – en een Subway filiaal met zo ongeveer de langzaamste medewerker van het complete bedrijf, staan we met een kriekje in de hand in de uitverkochte AB. Bij de merchandisestand bestaat het aanbod uit slechts één en niet eens bijzonder ogend model T-shirt dat niet voor de bijzondere optredens van vandaag en morgen lijkt te zijn gemaakt.

Er is geen voorprogramma maar een DJ die niet met naam is genoemd. De aldus onbekende man, redelijk verscholen aan een zijkant van het podium, draait gedurende een half uur dance waarbij opvallend vaak Kraftwerk de revue passeert. Daarna volgt een korte filmvertoning die ingaat op werk van Shamberg. We zien onder meer een stukje van de al eerder genoemde “Taras Shevchenko” concertopname en fragmenten uit artistiek bedoelde films zoals lange, ononderbroken shots waarin weinig tot niets gebeurt. Ze voldoen helemaal aan het clichébeeld dat bestaat over kunstzinnige, experimentele filmprojecten. Commando Billy gaat al gauw liever even een sigaretje roken ondanks mijn verzekering dat zich zo meteen een functionele naaktscène aandient. Die er natuurlijk niet van komt… J. Hoe dan ook, van harte beterschap voor Shamberg en dat de benefietconcerten maar voldoende moge opbrengen, maar diens artistieke uitingen zijn niet aan mij besteed.


Het is handig dat op de AB website op de dag van het concert het tijdschema (begin- en eindtijden van optredens) bekend wordt gemaakt want zodoende weten we dat New Order anderhalf uur heeft uitgetrokken voor deze eerste van twee reünieconcerten. Net als een maand geleden, bij The Specials, is ook hier de term reünie van relatieve aard. Waar bij The Specials in de persoon van Jerry Dammers een belangrijke absentie viel te noteren, geldt dat bij New Order voor Peter Hook. Zijn plek is ingenomen door ene Tom Chapman die weliswaar diens karakteristieke basspel weet te dupliceren, maar niet diens ‘stage presence’ heeft. Hij staat dan ook wat meer op de achtergrond. Wat deze hereniging dan weer wel extra bijzonder maakt, is de terugkeer van toetsenist Gillian Gilbert, die in 2001 de band verliet terugtrok om zich te wijden aan de zorg voor haar twee dochters, van wie er een ernstig ziek is. Diverse toeschouwers roepen incidenteel haar naam bij wijze van blijdschap of enthousiasme, en dat ontlokt bij Gillian een verlegen glimlach. Daar blijft het bij, want het meest introverte bandlid doet verder niets anders dan onbeweeglijk haar partijen spelen, naar het keyboard turen en zo nu en dan een blik werpen op het publiek. Ze is de stille kracht van het gezelschap, wat nu des te meer opvalt omdat ze is opgesteld op de plek waar normaal gesproken de meer uitbundige, stoer met zijn ronkende bas in de weer zijnde Peter Hook stond. Gitarist Phil Cunningham is er sinds 2005 bij, en maakt samen met Bernard Sumner deel uit van de band Bad Lieutenant. Met de geconcentreerd drummende Stephen Morris op de achtergrond, is het Bernard die, uiteraard als zanger zijnde, de meeste aandacht trekt.

Nadat het instrumentale “Elegia” als introductie heeft gediend, gaat de band van start met single “Crystal”, het enige nummer dat van album “Get ready” wordt gespeeld. Niet dat ik daar rouwig om ben trouwens. Omdat er geen nieuw materiaal valt te promoten en met de wetenschap waar het publiek voor is gekomen, heeft de band een setlist samengesteld die zich leest als een ‘best of’, bestaande uit voornamelijk singles die de band door de jaren heen (1981-2005) uitbracht. Oudje “Ceremony”, dat geschreven werd toen Joy Division nog bestond, zorgt voor een golf van opwinding onder de aanwezigen, die we gezien hun leeftijd, ook geldend voor de band zelf trouwens, mogen aanduiden als ‘old order’. Het is opmerkelijk dat New Order ervoor gekozen heeft om alleen in Brussel en Parijs op te treden, en niet in hun thuisland. Dat neemt niet weg dat diverse Britten, waarvan sommige al aardig in de olie zijn (maar niet hinderlijk), de weg naar de AB hebben weten te vinden.


Voor een band die al vijf jaar niet meer heeft opgetreden, maakt New Order een fitte indruk, aangespoord door toeschouwers die elke ‘golden oldie’ spontaan in woord en gebaar begroeten. Bernard maakt grapjes en is goedgeluimd, zichtbaar blij om weer in het spotlicht te staan voor een schare welwillende fans. “1963!” schreeuwt er iemand, maar Bernard ontmoedigt hem meteen door te zeggen dat het nummer niet, zelfs nooit meer gespeeld wordt. Om enige tijd later met een grijns te melden: “Contrary to what I said earlier…”, ter aankondiging van “1963”. Een beetje dollen met de fans, Bernard heeft er wel schik in. Zoals gezegd komen vele hits voorbij, en de grootste c.q. meest bekende zitten in de tweede helft van het concert. “True faith”, “The perfect kiss”, “Temptation” en het uiteraard voor de toegift bewaarde “Blue Monday” kunnen rekenen op de grootste bijval en dansuitingen van zowel de krakkemikkige als de soepele soort. Ik kan zelf ook niet stilstaan. Naast me swingt een dikke man zich helemaal in het zweet. Zijn T-shirt is drijfnat. Als onverwachte traktatie sluit New Order af met de Joy Division klassieker “Love will tear us apart” dat ondanks de droefgeestige tekst wordt gebracht alsof het om het meest levenslustige lied ooit gaat. De zaal reageert overeenkomstig, want uit zijn dak. Dan neemt de band afscheid op deze zowel blauwe als gouwe ouwe maandag. Hopelijk tot ziens…

Setlist: Elegia (intro) * Crystal * Regret * Ceremony * Age of consent * Love vigilantes * Krafty * 1963 * Bizarre love triangle * True faith * 586 * The perfect kiss * Temptation * (toegift) Blue Monday * Love will tear us apart

Meer foto’s hier!

maandag 7 november 2011

September 2011

CD’s

S.C.U.M. – Again into eyes

Met “Again into eyes” stapt het gitaarloze S.C.U.M. definitief uit de schaduw van ‘grote broer’ The Horrors, met wie de band vrijwel altijd wordt vergeleken: ze zijn afkomstig uit dezelfde (Londense) muziekscène,  besmet door gelijksoortige invloeden (art rock, post punk, dark wave, psychedelica), en bassist Huw Webb is de jongere broer van Horrors basspeler Rhys. Single “Amber hands” vormt het hoogtepunt, met “Whitechapel” als overtuigende tweede. Net als in het uit hetzelfde hout gesneden “Faith untolds” en “Days untrue” worden ze gekenmerkt door wervelende synthesizerklanken en de omineuze stem van Thomas Cohen. In “Summon the sound” is de donkere mystiek terug te horen van debuutsingle “Visions arise”, “Sentinel bloom” herinnert aan shoegaze, de plechtige kant van Joy Division dringt zich op in “Cast into seasons” en “Reqiuem” valt te classificeren als een ambient soundtrack. Een veelbelovend debuut.

KASABIAN – Velociraptor!
Kasabian heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een van de beste Britse (indie) bands, behorend tot de top. Serge Pizzorno heeft zich doen gelden als een talentvolle songschrijver, verantwoordelijk voor een overtuigende reeks aan singles sinds 2003. Op albumniveau toont hij zijn veelzijdigheid, deze keer switchend van electropop (“I hear voices”) naar The Beatles (“La fee verte”) en van dance rock / big beat (“Switchblade smiles”) naar klassieke 60s pop met een western tintje (“Let’s roll like we used to”). Ook cool / de moeite waard: “Re-wired”, “Days are forgotten” en de titeltrack, die een goed tegenwicht bieden voor mindere tracks als “Goodbye kiss” en “Man of simple pleasures”. Al met al scoort Kasabian (wederom) een dikke voldoende.

THE RAPTURE – In the grace of your love
Vijf jaar na “Pieces of the people we love” is The Rapture terug, met een bandlid minder (bassist Matty Safer), persoonlijk leed achter de kiezen, en de punkfunk revival lang en breed voorbij, net als het moment waarop de band een doorbraak had kunnen forceren. Het had een voedingsbodem kunnen zijn voor een sombere, eenzijdige en achterhaalde plaat, maar “In the grace of your love” is in grote lijnen fris en positief van toon, dansgericht en gevarieerd. “Miss you” is lekker poppy met glamrock drums, Talking Heads komen om de hoek kijken in “Can you find a way”, “Blue bird” is een geval van artrock, albumpiek “How deep is your love” gaat voor house en de titelsong is sensueel funky. Een nieuwe “House of jealous lovers” mag er dan niet tussen zitten, maar de band – terug op het DFA label – is nog steeds levensvatbaar.

THE DUKE SPIRIT – Bruiser
Goed om te weten dat ze er nog zijn, ook al laten ze niet zo heel vaak van zich horen. Hun derde album zit in hetzelfde muzikale vaarwater als voorgangers “Cuts across the land” (2005) en “Neptune” (2008), met hier en daar een verschuiving richting rustiger, balladeachtig materiaal. Dus ja, meer van hetzelfde eigenlijk, maar wel weer goed gedaan met als vertrouwde rode draad het instant herkenbare, lichthese, even stoere als sexy stemgeluid van Leila Moss. Ter indicatie, je hoort flarden van The Kills, Queens Of The Stone Age en Black Rebel Motorcycle Club, maar de band heeft inmiddels een zodanig eigen indierock signatuur ontwikkelt, dat ze vooral als zichzelf klinkt. Aan toffe songs geen gebrek, zoals single “Everybody’s under your spell” (een singles jaarlijst waardig), “Cherry tree”, “Surrender”, “Procession” en “Northbound”.

Met terugwerkende kracht

POP WILL EAT ITSELF – Now for a feast

Bij een breder publiek zal PWEI misschien beter bekend zijn als een indierock band met rap-, hiphop- en industrialinvloeden, maar mijn eerste kennismaking met het (toen nog) viertal uit Stourbridge stamt uit de tijd toen ze nog charmant rammelende, van simpele en niet van humor gespeende teksten voorziene punkpop liedjes maakten (à la Buzzcocks) die zelden langer dan twee minuten per stuk duurden. “Now for a feast” bevat louter materiaal uit de ‘grebo’ periode ’86-’87 zoals de destijds door mij grijsgedraaide “Poppiecock” EP (een bundeling van hun eerste twee singles, samen goed voor tien songs!) met o.a. “Black country chainstore massacree” en “There’s a psychopath in my soup”. Interessant is dat er zelfs terug wordt gegaan naar het pre-PWEI tijdperk, toen ze nog Wild And Wandering heetten en anonieme gothic pop maakten. Geeft niks, want die andere 25 tracks zijn allemaal een lust, nee: een ‘feast’ voor mijn oren! 

Singles

THE VACCINES – Norgaard

Met een duur van anderhalve minuut is het nummer gedaan voordat je er erg in hebt. Maar het gezegde ‘Haastige spoed is zelden goed’ gaat hier niet op, want “Norgaard” is net als zijn iets snellere broeder “Wreckin’ bar (ra ra ra)” een kort maar hevig indiepunk precisiebommetje.

MILES KANE – Come closer EP
“Come closer” werd al eens eerder uitgebracht, maar blijkbaar vond de platenmaatschappij dat het niet voldoende aandacht had verdiend. Een tweede poging dus, en dan maar meteen als een (7”) EP met drie andere nummers. “Do I want you?” is in de stijl van The Last Shadow Puppets, aardig doch niet opmerkelijk. Dat zijn de twee songs op de B-kant wel, te weten de psychedelische garagerockers “Kaka boom” en “The responsible” (een Jacques Dutronc cover), ideaal voor een stel sixties go go danseressen. 

SPECTRALS – Extended play
Indien “Extended play” dit jaar zou zijn verschenen, had het mijn jaarlijst gehaald. En stiekem alleen al vanwege “I ran with love but couldn’t keep up”, een melancholisch pareltje dat me telkens weet te raken. Deze EP is echter al een klein jaar oud, maar ik wil het toch in de schijnwerpers zetten, als voorproefje van het debuutalbum. De combinatie doo wop, The Smiths en surfrock klinkt op papier misschien als een mismatch, maar Spectrals weet er iets mooi droevigs van te maken. Aanrader!  

zaterdag 5 november 2011

The Specials - Brussel : Ancienne Belgique : woensdag 28 september 2011

Het zal je maar gebeuren. In slaap gevallen tijdens een concert. En nou zijn er vast wel concerten te bedenken tijdens welke dat kan voorkomen, maar toch niet bij The Specials. De feestvreugde die de band teweegbrengt, de uitbundige sfeer die bijna tastbaar aanwezig is in de uitverkochte Ancienne Belgique (AB) zaal te Brussel: het zijn allesbehalve slaapverwekkende taferelen. Maar goed, het overkomt toch iemand. We zitten ergens op driekwart van het optreden wanneer bandleden Terry Hall en Neville Staples in de gaten krijgen dat er iemand op het balkon zit te pitten. “Wake him up!” roepen ze geamuseerd zijn buren toe, onder luid gelach en gejoel van het publiek. Ach ja, wie weet was het wel zo iemand die The Specials zo raak wisten neer te zetten in “Stereotype” en “Man at C&A.” Een kleurloze Europarlementariër die de hele dag in zijn grijze pak oeverloos heeft zitten te vergaderen over eurocrisis gerelateerde kwesties en vuistdikke, dodelijk saaie dossiers heeft doorgenomen met betrekking tot de landbouwpolitiek in Slovenië. Of het was iemand die lijdt aan narcolepsie. Hoe dan ook, het moeten wel heel bijzondere omstandigheden zijn geweest om in slaap te vallen, maar The Specials gaven daar zelf geen enkele aanleiding toe.


We – commando Billy, ik en 1798 anderen, 1800 is althans de maximumcapaciteit van de AB – zijn vanavond aanwezig om een reünieconcert van The Specials bij te wonen, deel uitmakend van een tournee door Europa, die later zal worden gecontinueerd in Amerika. Reünie is overigens een relatief begrip want Jerry Dammers – toetsenist, medeoprichter, songschrijver, kortom niet de minste – is niet van de partij. Wel gevraagd overigens, maar om onbekende reden heeft hij voor de eer bedankt. Zonde, want dit is toch ook zijn feestje. Tegelijkertijd gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat hij tussen en vanwege het feestgedruis niet echt wordt gemist. Zijn vervanger, wie het ook moge zijn, speelt de orgelpartijen van Jerry in ieder geval naadloos bij de rest aansluitend in. De ‘we hebben er zin in’ houding van de heren Specials straalt over op het publiek en vice versa. Alleen Terry Hall kijkt met de blik van een man die liever ergens anders was, bijvoorbeeld thuis op de bank, maar dat mag eigenlijk niet als een verrassing komen. Terry is nou eenmaal geen lachebekje, nooit geweest ook. Op zijn manier doet hij wel degelijk mee, en wie goed oplet, ziet af en toe zijn mondhoeken omhoog krullen bij de aanblik van de taferelen die zich voor het podium afspelen.

Ofschoon The Specials zeven studioalbums op hun naam hebben staan, wordt alleen rijkelijk geput uit het eerste invloedrijke tweetal (“Specials” – 1979 en “More Specials” – 1980), toen de band in de ultieme bezetting actief was. Daar staan immers ook hun meest bekende nummers op die als klassiekers mogen worden aangemerkt: “Gangsters”, “Rat race”, “A message to you Rudy” en het met luid gejuich onthaalde “Too much too young”. Maar dit is geen concert waar het publiek alleen staat te wachten op de ‘hits’ of dat te lijden heeft onder momenten dat de boel indommelt. Zo sta ik zelf erg te genieten en mee te zingen met de relatief minder bekende songs “Friday night, Saturday morning”, “Stereotype” en “Man at C&A” die elkaar als een hattrick opvolgen. Het is echter ronduit merkwaardig dat in de 22 (!) songs tellende setlist nou net het nummer ontbreekt waar deze reünietournee zijn naam aan te danken heeft: “Ghost town”. Het is nota bene één van hun meest bekende liedjes en ook de commercieel meest succesvolle, want in 1981 een nummer één hit in Engeland. Naar de reden van het weglaten blijft het slechts gissen, jammer is het wel. Ook opvallend, al heeft dat met de band zelf niets te maken, is het nagenoeg ontbreken van toeschouwers met de typische skinhead (en verwanten) look. Kale koppen zijn er zat, maar dat heeft meer met leeftijdgerelateerde haaruitval te maken…


Na anderhalf uur komt de party tot een einde. “Enjoy yourself”, zo zongen Terry en Neville Staples nog voor de toegift, en daar werd massaal gehoor aan gegeven. Wat de toekomst zal brengen voor The Specials nadat hun tournee is afgerond, dat is nog onduidelijk, zoals de tekstregel “You’re wondering now, what to do, now you know this is the end” in het allerlaatste nummer lijkt te bevestigen. “I won’t return, forever you will wait”, klinkt het in diezelfde song, maar laten we hopen dat dit niet het geval zal zijn. Dan citeer ik toch liever “More Specials”, de titel van hun tweede album. Want een speciaal feestje als dit concert, dat vraagt om meer! 

Setlist: Do the dog * (Dawning of a) new era * Gangsters * It’s up to you * Monkey man * Blank expression * Doesn’t make it alright * Rat race * Hey little rich girl * Stupid marriage * Concrete jungle * Friday night, Saturday morning * Stereotype * Man at C&A * Do nothing * A message to you Rudy * Nite klub * Little bitch * Too much too young * Enjoy yourself * (toegift) Guns of Navarone * You’re wondering now

Meer foto’s hier!

Primal Scream / Little Barrie / Sultans Of Slide - Amsterdam : Paradiso : maandag 05 september 2011

Ik heb even moeten zoeken, maar ik vond uiteindelijk dan toch de twee foto’s die ik heb gemaakt tijdens het concert van Primal Scream in Paradiso op zaterdag 11 januari 1992, als onderdeel en zelfs het begin van hun Europese tournee ter gelegenheid van het een jaar eerder verschenen album “Screamadelica”. Het zijn nogal vage kiekjes (foto links: de minste vage van de twee), maar dat is wel zo toepasselijk aangezien ik me zo goed als niets meer van het optreden voor de geest kan halen. In mijn herinnering ging het pas laat van start, rond middernacht of zo, doch met zekerheid zeggen durf ik dat niet. Ik weet nog met wie ik was, waar ik me in de zaal bevond (wat uit de foto valt te herleiden) en dat ik na afloop een T-shirt met lange mouwen en het ‘hoeslogo’ op de voorkant moet hebben gekocht want dat ligt netjes opgevouwen tussen mijn andere, alfabetisch gerangschikte (!) band shirtjes. Maar verder is me er weinig van bijgebleven. Dat de band in de min of meer originele bezetting weer op tournee is gegaan om het twintigjarige jubileum van “Screamadelica” te vieren, komt me dan ook goed uit. Het biedt me de kans om nieuwe herinneringen op te doen, en nota bene in dezelfde zaal – niet uitverkocht overigens – waar ik ze twee decennia geleden voor het eerst zag.


Wachtend op het voorprogramma, pik ik in de bovenzaal een aantal nummers mee van Sultans Of Slide, een bluesformatie waar ik nooit eerder van gehoord heb. Blues is dan ook niet mijn ding, en op de vraag wat de status is van de Amerikaanse band (met Nederlandse inbreng) binnen de blues scène, zou ik geen antwoord kunnen geven. Evident is wel de ervaring die van het clubje uitstraalt, een veteranenstatus zelfs, als ook het plezier en vakmanschap. Dat dit zich vaak vertaalt in de zoveelste, langdurige gitaarsolo is eigen aan het genre (en tevens mijn grootste struikelblok) maar de sultans slagen er niettemin in om mijn te overbruggen wachttijd te veraangenamen.

In de grote zaal mag Little Barrie het publiek gaan opwarmen en dat doet de band met verve. Gitarist Barrie Cadogan, naar wie het trio – verder bestaande uit bassist Lewis Wharton en drummer Virgil Howe – is vernoemd, heeft vanavond een dubbelrol want hij speelt ook in de live bezetting van de hoofdact. Bij Primal Scream is hij ‘slechts’ een ingehuurde kracht in een bijrol, maar in zijn eigen band is hij de coole frontman die overtuigt als zanger en gitarist. Virgil – zoon van Steve Howe, de gitarist van progrockers Yes! – is een extraverte hippiedrummer die eveneens om de goede redenen de aandacht op zich gevestigd weet te houden. Ik zag de band één keer eerder, in 2005 op het Motel Mozaïque festival in Rotterdam. Ik had toen al hun eerste album, maar eerlijk gezegd staat me er amper iets van bij. Het moet iets van ‘aardig maar niet gedenkwaardig’ zijn geweest. Dat is dan ook mijn verwachting van Little Barrie vanavond. Vanaf het begin tot en met het einde (een half uur in totaal) word ik echter aangenaam verrast door de solide, pakkende songs die het beste combineren van stijlen als sixties rock, soul en blues. Ik hoor een muzikale verwantschap met Miles Kane, 22-20’s en Paul Weller, acts waar Little Barrie, op basis van wat ze hier laten zien en horen, niet voor onder doen. 


“Screamadelica” was en is een gelauwerd album, een eclectische mengeling van house, dub, gospel, rock en country, dat de definitieve doorbraak voor de band betekende, al was dat meer in eigen land dan daarbuiten. Voor mij heeft de plaat nooit de mythische status gehad die sommigen eraan toekennen, zeker destijds niet, al moet gezegd worden dat ik twintig jaar na dato en diverse luisterbeurten later, me grotendeels kan vinden in zowel de loftuitingen op als het belang van de plaat binnen de muzikale context van begin jaren negentig. Dat ik de band en “Screamadelica” toen niet volledig omarmde, had te maken met een bepaalde scepsis. Op de een of andere manier had ik wat moeite met het zelfopgelegde, clichématige ‘rock star’ imago van de band, Bobbie Gillespie en gitarist Robert Young voorop. Het kwam op mij over als het gretig spelen van een rock’n’roller in plaats van het echt te zijn. Niet authentiek dus. En daarmee stond het – voor mij – lange tijd in de weg van
hun geloofwaardigheid. Dat ik mettertijd anders tegen de band aan ben gaan kijken, ligt aan de muzikale progressie, diversiteit en kwaliteit die Primal Scream met de achtereenvolgende albums  “Vanishing point”, “XTRMNTR” en “Evil heat” aan de dag wist te leggen.

Zoals eerder gezegd is de bandsamenstelling in vergelijking met die van 1991 min of meer hetzelfde. Robert Young is niet meer van de partij, want vijf jaar geleden vertrokken omwille van een langdurige sabbatical, maar gitarist Andrew Innes (grijs geworden), toetsenist Martin Duffy en uiteraard Bobby Gillespie maken wel deel uit van de line up. Bassist Mani was destijds geen bandlid, want pas sinds 1996, en ik weet vanavond nog niet dat hij een maand later Primal Scream zal verlaten. De band, aangevuld met huurlingen, wordt in de rug visueel ondersteund door oogstrelende, al dan niet bewegende beeldprojecties, vaak met een psychedelische inslag. Bijna vijftiger Bobby – die jonger oogt, mede dankzij een jongensachtige slungeligheid – doet zijn best om het publiek mee te krijgen. Hij klapt, danst en beweegt zich over het podium, althans vooral tijdens de dansbare nummers waar het concert mee opent. “Movin’ on up” is een oproep om met de heupen te schudden, de 13th Floor Elevators cover “Slip inside this house” continueert deze ritmische modus, en mijn persoonlijke favoriet, de funky housetrack “Don’t fight it, feel it” (een betere titel had ’t niet kunnen krijgen) doet er nog een schepje bovenop.


Van tevoren had ik me al wat zorgen gemaakt over de rustige nummers op “Screamadelica”, in het bijzonder de countryachtige ballads “Damaged” en “ I’m comin’ down”, toch al mijn minst favoriete songs uit het rijtje. Zouden die, zeker na een trio dansgerichte nummers, niet de boel doen inzakken. Het antwoord is helaas ‘ja’. Ook de fraaie chillout tracks “Inner flight” en “Higher than the sun” lijken aan het publiek voorbij te gaan. Pas bij de eerste klanken / Peter Fonda sample van doorbraaksingle “Loaded” beginnen toehoorders weer op te veren. Die lijn wordt voortgezet met de gospelachtige extase van “Come together”. Ironisch genoeg laat het publiek zich nog het meest onbetuigd tijdens de toegiften die allemaal stammen uit het post-“Screamadelica” tijdperk. Singles “Country girl” is nota bene uit 2006, dus 15 jaar na het gelauwerde album, en “Jailbird” en “Rocks” stammen van “Screamadelica” opvolger “Give out but don’t give up” die veel traditioneler van opzet was, minder eclectisch en zowel creatief als muzikaal gezien een stap terug. Maar goed, over een stap terug gesproken, dat is iets wat we – de meesten dan toch, gelet op de gemiddelde leeftijd van de aanwezigen – vanavond als collectief doen. Jammer dat “Screamadelica”, de gelijknamige track van de aan het album stilistisch verwante EP “Dixie-Narco”, niet op de setlist prijkt, het zou namelijk wel zo logisch zijn geweest. Doch dat is slechts een te verwaarlozen smetje op deze avond waarop “Screamadelica” op gepaste wijze in hetzelfde soort bonte zonnetje wordt gezet zoals die op de albumcover is te vinden.

Setlist: Movin’ on up * Slip inside this house * Don’t fight, feel it * Damaged * I’m comin’ down * Inner flight * Higher than the sun * Loaded * Come together * (toegift) Country girl * Jailbird * Rocks

Meer foto’s hier!