woensdag 30 november 2011

Sinner's Day - Hasselt : Ethias Arena : zondag 30 oktober 2011


Het is de derde editie van Sinner's Day en ik ben er voor de derde maal bij. Ook dit jaar is er weer gesleuteld aan het concept en dat levert een verbetering op ten opzichte van vorig jaar. Alle concerten in de Ethias Arena te Hasselt vinden dit jaar plaats in de grote zaal (‘Main hall’) en dat betekent dat de kleine zaal, dat het vaak nadelig uitpakkende ‘vol is vol’ principe hanteerde, is geschrapt. Het podium in de grote zaal is nu opgedeeld in drie secties (rechts, midden en links) en wie zich enigszins strategisch opstelt, hoeft in theorie geen stap te verzetten om alle optredens te kunnen zien en horen. Wij (commando Billy, Jeanette en ondergetekende) kiezen ervoor om af en toe een wandelingetje te maken, soms omwille van primaire behoeftes (hapje eten, toiletbezoek) of anders wel omdat de band / act ons niet aanstaat. Een kluisje biedt handig uitkomst om onze spullen in op te bergen, dansen op new wave plaatjes van weleer kan in de Elektropedia en wie zich de moeite neemt om in de rij te gaan staan voor een kopje koffie, krijgt niet alleen iets lekkers te drinken maar ook te zien…


Het spits wordt afgemeten door het Britse electropop duo Blancmange. Het tweetal is weer bijeen, heeft zelfs een nieuw album uit, maar in live gedaante mag vocalist Neil Arthur het opknappen, terwijl partner Stephen Luscombe thuis op deze zondagmiddag wellicht zijn auto staat te wassen. Helemaal alleen hoeft Neil het niet te doen: een onbekend heerschap achter een keyboard zorgt voor de deuntjes en een meneer in een soepjurk van Indiase of Pakistaanse komaf neemt de percussie voor zijn rekening. Het publiek reageert af en toe wat lauwtjes, wat Neil de cynische uitspraak doet uitlokken: “Maybe you should have stayed at home.” Het nieuwe werk wordt voor kennisgeving aangenomen, want op Sinner’s Day zit iedereen te wachten op een nostalgietrip. Die krijgen we in de vorm van “Living on the ceiling”, het meest bekende en daardoor best ontvangen “Don’t tell me”, en de sterke afsluiter  “Blind vision”. Een aardige start van het festival.

Als er één band is waarvan de vlag de lading niet meer dekt, dan is het wel Gene Loves Jezebel. Gene en Jezebel zijn de respectievelijke bijnamen van de tweelingbroers Jay (John) en Michael Aston. Ooit was er ‘love’ tussen het tweetal maar sinds 1997 is de liefde over, en hebben ze elkaar eigenlijk alleen nog maar in de rechtbank gezien. Gene Hates Jezebel kortom. Misschien kan iemand ze eens opgeven voor EO’s “Het familiediner.” Hoe dan ook, de broers toeren sinds jaren elk met hun eigen versie van de band, en in Hasselt krijgen we die van Michael te zien, die uit viervijfde bestaat van de meest succesvolle bezetting. In 2006 gaf Gene Loves Jezebel (samen met Theatre Of Hate, overigens een prima kandidaat voor dit festival, toch?) een optreden in jongerencentrum Fenix te Sittard. Ik had met ze te doen want ze stonden er voor anderhalve man en een paardenkop te spelen. Ondanks die circa 25 betalende bezoekers zette de band zijn beste beentje voor, en toonde Michael zich een sympathieke, optimistische en praatgrage frontman. Ik gunde ze een groter publiek en dat krijgen ze nu – als ‘last minute’ invaller voor John Foxx die een hoofdwond opliep, gelukkig niet à la Kurt Cobain – maar helaas vergooien ze die kans. Ze gaan goed van start met “Upstairs” en “Over the rooftops”, daarna wordt het allengs minder, met als dieptepunt het suffige “Who wants to go to heaven”. Hitje “Desire” is bedoeld als uitsmijter, doch er lijkt amper iemand op te reageren en sorteert dus niet het gewenste effect, en Michael gooit er daarom maar wat grappig bedoelde, doch uit lichte frustratie voortkomende, aan het publiek gerichte opmerkingen doorheen. Volgend jaar de GLJ versie van Jay eens uitproberen? Ik ben bang dat die net zo weinig, zo niet nog minder respons oplevert. Boodschap aan de broers: maak het nou weer gewoon goed met elkaar!


En ik altijd maar denken dat KMFDM stond voor Kill Motherfucking Depeche Mode. Dat had ik immers in de NME gelezen – iets van twintig jaar geleden overigens – en het kwam me even grappig als plausibel over. Maar goed, het goede antwoord luidt Kein Mehrheit Für Die Mitleid, wat ik toch minder opmerkelijk /grappig vind. Deutsch Englische Freundschaft was gezien de samenstelling van de band meer op zijn plaats, en meteen een knipoog naar die andere band die we hopelijk ook nog eens op dit festival gaan meemaken. Ik weet niet goed wat ik er van moet verwachten, maar zodra de band de bühne betreedt, wordt er massaal naar fototoestellen en mobieltjes gegrist om toch maar vooral zangeres / toetsenist Lucia Cifarelli in haar spannende pakje met gespijkerde boezem vast te leggen. Wat eronder verscholen zit prikkelt ongetwijfeld de fantasie maar het blijft hoe dan ook binnenboord. Keine Möpse Für Die Männer kortom. Muzikaal vaart de band op grofweg dezelfde koers als Rammstein, al moet daarbij aangetekend worden dat dit industrial rock gezelschap al sinds ’84 actief is, dus tien jaar eerder dan hun veel succesvollere evenknie uit voormalig Oost-Duitsland. Na een nummertje of drie geloven we het wel, tijd om ons naar het eetgedeelte te begeven. Sinner’s Day is er om te zondigen en die mogelijkheid wordt volop geboden met ongezond voedsel – de gebruikelijke bouletten, shoarma, frites en andere vetmakers – maar wij houden het voorlopig op koffie. Alleen jammer dat het jonge meisje die mijn bestelling afhandelt het verschil niet weet tussen latte machiato en cappucino. Ach ja, Beginner’s Day.

“Er is een DJ aan het draaien”, zeg ik bij het binnenkomen van de zaal. Dichterbij komend zie ik dat er twee mensen op het podium staan, en dat blijken geen DJ’s te zijn, maar de band Recoil. Recoil, is dat een band uit het verleden? Nee, maar het herbergt een oud-employee van Depeche Mode (Alan Wilder) en dat is kennelijk al genoeg om voor plaatsing op Sinner’s Day in aanmerking te komen. Alan staat met een compagnon achter laptopjes en lapknopjes. De nummers die ze de zaal in slingeren zeggen me vrij weinig. Wie kan zich erop beroepen een song van Recoil te noemen of te herkennen? Ik niet in elk geval. Even een moment van herkenning als we “Reach out and touch me!” horen, een stukje

“Personal Jesus” dus van zijn voormalige broodheren. Op het scherm zie ik op een gegeven moment ‘Nitzer Ebb’ verschijnen, maar de betekenis ervan ontgaat me. En eigenlijk gaat dat ook op voor de aanwezigheid van Recoil. Het klinkt niet verkeerd, maar de grenzen zijn naar mijn mening iets te ver opgerekt om de aanwezigheid van Recoil te rechtvaardigen binnen het concept van het festival. Maar goed, het biedt natuurlijk wel mogelijkheden voor de toekomst wanneer de bodem van het blik nog bestaande / toerende alternatieve bands en artiesten van weleer in zicht begint te raken. Het bandje van een voormalige Joy Division roadie of oud-manager van The Sisters Of Mercy is dan zo geboekt.

Het is twintig jaar geleden dat ik voor het laatst The Exploited heb gezien (in de Melkweg te Amsterdam). De bandbezetting is sindsdien diverse malen gewijzigd – getuige talloze versleten bassisten en gitaristen – met als enige constante de onverwoestbare Wattie Buchan, de man met de blik van een door een vormfout vrijgekomen TBS-er. Wattie’s broer Wullie zit trouwens ook al jaren achter de drumkit, maar heeft bij lange na niet dezelfde staat van dienst als de frontman. Die had twintig jaar terug geen hanenkam meer maar een soort van roze dreadlocks omdat zijn haren de dagelijkse spuitbusbeurt niet meer trokken. Fijn om de man dan toch weer met het punk handelsmerk bij uitstek op zijn authentieke hoofd te zien rondlopen, alsof het de dag van gisteren was. En ook de muziek doet weer vertrouwd aan, geen modieuze uitstapjes naar voor, achter, links of rechts, maar ‘gewoon’ de betonpunk zoals The Exploited ze sinds jaar en dag onvermoeibaar blijft afvuren. Wat dat betreft is er geen betere uitdrager van zowel motto als lijflied “Punk’s not dead”, een van de vele gouwe ouwe naast onder meer “Army life”, “Fuck the USA”, “Cop cars”, “Alternative”, “Troops of tomorrow” en het hardop meegezongen “Sex & violence”, dat op de bühne bijval krijgt van een enthousiast punkwijf van middelbare leeftijd uit de entourage van de band die bij mij niet meteen de associatie ‘sex’ oproept… Niettemin, mocht mijn volgende ontmoeting met The Exploited pas weer over twintig jaar plaatsvinden, dan koester ik de geruststellende gedachte dat het weer als vanouds zal zijn. Met of zonder hanenkam.

Voor de Britt Dekkers onder ons: Visage is het Franse woord voor gezicht. En het is tevens sinds begin jaren 80 de ‘nom de plume’ van Steve Strange die op basis van zijn wanprestatie zich voortaan beter ‘Pas De Visage’ (geen gezicht) zou moeten noemen. Omdat het dus geen gezicht is, deze nicht die vals is in meerdere betekenissen van het woord. “I’m getting old, my memory has gone”, zegt Steve, maar dat is niet het enige dat hij kwijt is. De weg, bijvoorbeeld. En zijn stem, wat zangeres Sandrine Gouriou mag trachten te maskeren. Steve heeft een hip uitziend ensemble om zich heen verzameld, zoals de reeds genoemde Sandrine en bassist Rosie Harris die met hun kapsels de tachtiger jaren weer tot leven proberen te brengen. Maar veel leven zit niet meer in Visage, want het aanzien van het optreden is hetzelfde als de ramptoerist uithangen. “Nighttrain”, “Pleasure boys” en “Madman” (“a song about me”, luidt de overbodige introductie van Steve) reutelen op tenenkrommende wijze voorbij. Of we liever weer The Exploited willen zien, vraagt Steve op een gegeven moment, ongetwijfeld zelf aanvoelend dat niemand op zijn Blamage zit te wachten. De langverwachte finale bestaat uit “Fade to grey”, wat deze verlepte Barry Stevens der old romantics eindelijk de kans geeft om zijn enige grote hit voor het voetlicht te brengen. Maar ja, de echte Barry – moge hij rusten in vrede – zou hier natuurlijk nooit zijn credo “Vooral doorgaan!” (met vet Brits accent) aan hebben gegeven. “Vooral doodgaan!”, dat dan hoogstwaarschijnlijk weer wel…


“The best song you’ll hear all day”, kondigt de grijs geworden Wayne Hussey “Butterfly on a wheel” aan.
Ach ja, staaltje van zelfoverschatting, het blijft een Britse rockartiest natuurlijk. Maar dan wel eentje die met zijn band The Mission aan zijn laatste missie bezig is, gevat onder de titel “The final chapter”, een soort van knipoog naar het in 1987 verschenen verzamelalbum “The first chapter”, waar  onder meer de Neil Young cover “Like a hurricane” van wordt geplukt. De band, die al een jaar geleden (!) werd bevestigd voor Sinner’s Day, treedt aan in nagenoeg dezelfde originele bezetting want alleen drummer Mick Brown verkoos ervoor deze kortstondige reünie aan zich voorbij te laten gaan en zijn zegen te geven aan een jonge, enthousiast meppende vervanger. De glimmend kale Craig Adams hanteert de bas en Simon Hinkler, na wiens vertrek het eigenlijk nooit meer echt goed kwam met de band, is ook weer even terug op het oude nest. De aftrap wordt genomen met “Beyond the pale”, en al gauw speelt de band een gewonnen wedstrijd met onder andere “Wasteland”, “Deliverance”, “Tower of strenght” en persoonlijke favoriet “Severina”. De missie wordt sterk afgerond met een cover van The Stooges “1969”, ooit net zo sterk geïnterpreteerd (en op plaat vastgelegd) door Wayne en Craig’s vorige band The Sisters Of Mercy. Mission accomplished!

Een goede zet van de organisatie om Diamanda Galas te boeken. Je hebt namelijk ook acts nodig die je niet zo nodig of zelfs liever helemaal niet wenst te zien. Dat stelt je immers in staat om even wat te eten, te slenteren, een grote boodschap te doen of een sigaret te gaan roken. Of een combinatie daarvan. De vleugel van Diamada staat al geruime tijd opgesteld – en blijft tijdens het Exploited concert zelfs netjes onaangetast – totdat de zwarte feeksachtige verschijning haar opwachting maakt. Ze neemt plaats achter de vleugel, trekt haar scheur open en doet menigeen al gauw beseffen dat – om het netjes te zeggen – we toch te zeer cultuurbarbaar zijn om hier chocola van te kunnen / willen maken. Maar dat komt goed uit, want de innerlijke mens heeft zich gemeld en aangezien de rijen bij de frites binnenshuis moedeloos stemmen, beproeven we met meer geluk de kramen die buiten staan alwaar je zo aan de beurt bent voor een Bicky Burger of een zak patat. Berichten dat de Sinner’s Day catering het nog nooit zo druk heeft gehad als tijdens Diamanda Galas blijven vooralsnog onbevestigd.


En dan te bedenken dat ik me nog heb afgevraagd of ik Patti Smith wel goed zou vinden. Toegegeven, ik ken niet gek veel werk van haar, enkel de highlights uit haar 70s periode, en ofschoon hulde voor haar pionierswerk en antecedenten, kamp ik anno 2011 met een stiekem vooroordeel van een inmiddels oude vrouw (bijna 65) die waarschijnlijk niet meer in staat is tot een opwindende performance. Maar daar sla ik toch finaal de plank mis, want de zangeres blijkt nog steeds een gedreven, intense, oprechte en bevlogen artiest te zijn die samen met haar uitstekende band zonder meer het beste optreden van de dag neerzet. Wie zich nog mocht afvragen waar ze haar welhaast iconische status aan te danken heeft, krijgt deze avond het overtuigende antwoord. “Gloria” is het welluidende begin van een concert dat drijft op de passie van Smith. “People have the power”, zingt ze, aanhakend op een vlammend pro-Occupy betoog, en je gelooft haar. “Because the night” draagt ze op aan Fred ‘Sonic’ Smith, haar overleden echtgenoot en “the person who it was written for”, daarmee het nummer een emotionele lading meegevend. De band sluit af met een spetterende uitvoering van “Rock’n’roll nigger”. Patti molt een gitaar en waar dat bij andere artiesten soms als een obligate, vooraf bedachte en clichématige actie aanvoelt, lijkt dit voort te komen uit spontane emotie. Hier wordt niet geteerd op nostalgie, is geen sprake van een verlopen houdbaarheidsdatum en krijgen zowel jonge als oude honden een les in hoe het kan en moet. Een indrukwekkend optreden. 
 

“Das Original!” kondigt presentator Luc Jansen Karl Bartos aan, alsof het een Werther’s Echte betreft. Die originele status heeft Karl te danken aan het feit dat hij ooit deel uitmaakte van de klassieke Kraftwerk line-up. De informatie die Sinner’s Day erbij geeft is dat Karl de architect was van het gezelschap. Wat waren die andere drie dan, denk ik bij mezelf. Bouwvakkers? Hoe dan ook, Karl laat nog even op zich wachten, terwijl de intromuziek zichzelf maar blijft herhalen. Hoort dit zo of zit Karl ergens met zijn broek op de enkels een architectonisch monument eruit te persen? Of kan hij zijn floppy disks soms niet vinden? Uiteindelijk maakt hij zijn opwachting, geflankeerd door een langharige Duitser van middelbare leeftijd, die in het verleden hooguit een functie bij Kraftwerk als kabelsjouwer kan hebben gehad. In de wetenschap dat publiek snel uitgekeken raakt op twee oudere Duitse heren achter knoppen, beeldschermen en een batterij toetsen, heeft Karl opdracht gegeven om fraaie filmpjes te laten maken die aansluiten op de muziek. Met die muziek kan Karl natuurlijk weinig fout doen, het zijn immers (lichtelijk bewerkte) klassiekers uit de Kraftwerk catalogus waar hij als medecomponist aan bijdroeg. En dat zijn niet de minste nummers zoals “Das Model”, “Die Roboter”, “Neon lights” en “Computer world”. De show kan uiteraard niet tippen aan het visuele spektakel van het echte ‘Original’, maar ach, het is een goedbedoeld en redelijk onderhoudend alternatief.


The Cult, ik blijf er een zwak voor hebben. En als ik The Cult zeg, dan bedoel ik feitelijk Ian Astbury en Billy Duffy, al sinds het prille begin de onafscheidelijke tandem van de band. Hun meest succesvolle gloriejaren hebben ze al geruime tijd achter zich en ze zijn wellicht veroordeeld tot het in de lengte ter dagen blijven spelen van hun meest bekende songs, wetende dat interesse in nieuw materiaal beperkt zal blijven. Dat besef zullen ze ongetwijfeld hebben, maar ze laten het in ieder geval niet merken. Waarschijnlijk zijn ze daar te verknocht aan elkaar en aan hun muziek voor. Volgend jaar duiken ze zelfs de studio in voor een nieuw album, laat de nog immer stoere, op Jim Morrison in zijn nadagen, maar dan nuchter, gelijkende Ian weten. Middernacht komt in zicht wanneer de soundcheck eindelijk gedaan is, en de band met vertraging van de bühne bezit neemt. Voor wie The Cult de pakweg afgelopen drie jaar een aantal malen gezien heeft, en daar reken ik mezelf toe, komt de setlist niet als een verrassing. Maar dat geeft niets, want het lijstje sluit perfect aan bij de verwachtingen die je van een band op dit festival mag koesteren. The Cult doet wat er van ze verwacht wordt en vergast de aanwezigen zodoende op een soort van ‘greatest hits’ en publieksfavorieten zoals “Phoenix”, “Horse nation”, “Lil’ devil”, “Rain”, “Nirvana”, “Wild flower”, “Spiritwalker”, “She sells sanctuary” en “Love removal machine”. Ian is gevat en heeft nog wat snedige opmerkingen in huis, maar refereert ook aan het prima optreden van Patti Smith en complimenteert iemand uit het publiek die een Southern Death Cult T-shirt draagt. Zo ver terug in de tijd gaat de band niet – toen was Billy zelfs nog niet van de partij – maar een mens mag altijd hopen, toch?

Front 242 heeft iets te vieren op dit late uur – door vertraging bijna een uur later dan de bedoeling was – want de band zit namelijk 30 jaar ‘in het vak’. Geen band vandaag die zoveel merchandise aanbod heeft als Front 242. Twee jaar geleden, op de eerste editie van Sinner’s Day, waren ze ook al de afsluitende act, dus dit voelt voor mij als een herhaling. Na praktisch de hele dag te hebben gestaan, zit ik het optreden uit op de tribune, en laat ik het spektakel aan oog en oor voorbijtrekken, mijn benen en voeten de broodnodige rust gunnend. Het instrumentarium is kaal en rigide met alleen een drumstel en een keyboard, aangevuld met commanderende zang en meer duisternis dan licht. Dansen en bewegen doe ik slechts in gedachten, wat niet in de weg staat van het genieten van elektronische hoogtepunten “No shuffle”, “Headhunter”, “Welcome to paradise” en “Tragedy for you”. Voor de liefhebbers is er na afloop nog de afterparty in de Elektropedia maar tegen de tijd dat het daadwerkelijk 242 is (twee minuten voor twee uur ’s nachts dus) zitten we in de auto huiswaarts, moe doch voldaan, in de overtuiging dat we volgend jaar weer komen zondigen.


Meer foto’s hier!   

2 opmerkingen: