dinsdag 24 juli 2012

Pinkpop (dag 2) - Landgraaf : Megaland : zondag 27 mei 2012

De tweede dag van Pinkpop gaat feestelijk van start met het Franse gezelschap Babylon Circus, dat op het hoofdpodium volksmuziek, polka, punk en reggae combineert tot iets wat grofweg het midden houdt tussen Mano Negra en Gogol Bordello. Vrolijkheid troef, ook al heeft het voor mij hoofdzakelijk de functie van achtergrondmuziek, bijpratend met bekenden die ik tegenkom achter de kassa of achter de bar, daarmee een bijdrage leverend voor hun vereniging. Ofschoon iets drukker dan een dag eerder – 43.000 tegenover 37.000 bezoekers, zo horen we later – voelt het ook vandaag weer vrij relaxed aan. Over het weer valt evenmin wat te klagen, al zorgt het wel met het oplopen van de temperatuur voor een hoop volk bij de WML kramen, die gratis bekertjes water uitdelen. En dan te bedenken dat een aantal jaren geleden je daar nog bonnen voor moest lappen. Gratis bier op Megaland zal echter wel altijd een utopie blijven…

De dorst laat zich betaald dan wel gratis lessen, maar voor honger moet nog gewoon betaald worden. Jammer dus voor de Hungry Kids Of Hungary, maar die ietwat melige naam moet natuurlijk niet letterlijk worden genomen, al was het maar omdat ze uit Australië komen. Niettemin weten ze wel mijn honger te stillen naar opbeurende, ongecompliceerde – maar niet oppervlakkige – popmuziek die op momenten doet denken aan Vampire Weekend, soms aan Supergrass maar hoe dan ook prettig aanstekelijk van toon is. Een aangename verrassing, want ik kende de band nog niet, en zelfs hun naam deed geen belletje rinkelen, maar zoals gezegd is mijn honger even gestild. Maar ik heb wel trek gekregen in hun debuutalbum! 

Minder trek heb ik in Racoon, maar dat zal ze vast niets deren, aangezien ze zich in de loop der jaren hebben opgewerkt tot een van de succesvolste Nederlandse bands van de laatste jaren. 10.000 Racoon fans – het aantal dat in de grote zaal van de door hun uitverkochte Heineken Music Hall past – can’t be wrong, toch? Afijn, ik gun het ze wel, al was het maar vanwege hun bescheidener opstelling dan Kane, maar fan numero 10.001 zal ik nooit worden. Daar is het me allemaal toch iets te degelijk voor. De band heeft zich voor de gelegenheid omringd door blazers en strijkers, en met een cover van “Eleanor Rigby” en een stukje “Clint Eastwood” van Gorillaz hebben ze toch even mijn aandacht te pakken, zelfs al is dat in beginsel de verdienste van de originele auteurs.

Negen jaar geleden, op het Metropolis festival in Rotterdam, maakte ik voor het eerst kennis met Mastodon. Ik ben niet echt een ‘metalhead’ maar het optreden van de band sprak me wel erg aan. In ieder geval voldoende om een jaar later album “Leviathan” aan te schaffen, de conceptplaat rond Moby Dick. We zijn inmiddels drie albums verder en Mastodon is gepromoveerd tot Pinkpop, als een van de weinige vertegenwoordigers dit jaar uit de metal, hardrock en aanverwante roedel. “Metal voor mensen die niet van metal houden”, zo laat de Pinkpop info ons weten, wat dan wel een verklaring moet zijn voor hetgeen me al die jaren geleden op Metropolis overkwam. De naam van de band dekt de lading, en zeker twee van de vier leden hebben net zo’n “Quest for fire”-achtige (lees: prehistorisch) look als het dier waar ze zich naar vernoemd hebben. Stoere muziek door stoere mannen, bruut, log en harig. Een passende soundtrack voor plunderende Vikingen, elkaar de koppen inslaande holbewoners of een (mast)indo(n) die zich een biertje laat smaken. 

Eerst was er het gelauwerde Kyteman Hihop Orchestra, vervolgens Kytecrash en nu zijn we aanbeland bij Kyteman Orchestra, het laatste maar beslist niet hét laatste muzikale project van en rondom spil Colin Benders. Publiek en pers heeft Benders tot dusverre aan zijn zijde gehad, en zonder met deze formatie ‘hits’ te hebben gescoord of massaal te zijn omarmd, mag het orkest wel meteen zijn kunsten komen vertonen op het hoofdpodium. Een gevalletje van avontuurlijk programmeren of gewoon een miskleun? Mijn idee zou het niet zijn geweest om deze weliswaar gedurfde maar hier ook misplaatste act neer te zetten. Beetje zwaar op de hand ook, en dan lonkt al snel het luchtiger hofje waar het mini-reuzenrad zijn rondjes draait en de sangria uit een emmer wordt geschonken. 

Zwarte muziek is wel vaker, en ook dit jaar weer, het ondergeschoven kindje geweest in de line-up van Pinkpop. Jammer, maar er wordt veel goedgemaakt door de toevoeging van Sharon Jones And The Dap Kings, een act die eerder al van zich deed spreken op North Sea Jazz in 2008 en 2010. Beide keren werden door ondergetekende gemist dus in zekere zin is dit voor mij een soort inhaalslag. Hopelijk doet het voorbeeld van Sharon Jones volgen, en mogen we in 2013 Janelle Monáe Pinkpop zien platspelen, wat haar op NSJ moeiteloos lukte. Maar goed, dat is een persoonlijke wens en ik dwaal af… Zo niet Sharon Jones & The Dap Kings dus, want de niet te temmen vijftiger en haar retestrakke begeleiders trakteert de tent op een onvervalst potje Soul en Funk in jaren 60 en 70 stiel, en ja, mét hoofdletters dus. Stilstaan is onmogelijk, en Sharon geeft het begrip ‘vijftig plus’ een heel andere, want behoorlijk positieve lading. Als een vrouwelijke variant op James Brown geeft ze zich voor de volle 100% en na afloop kan ik niet anders dan concluderen dat er een hoogtepunt van de dag valt te noteren. Het is de enige Pinkpop act dit jaar waar ik later op de dag een T-shirt van zal kopen. 

Weet je nog wel, oudje? Soundgarden in 1992, twintig jaar geleden. Het jaar dat Pearl Jam met het festival aan de haal ging. Die snoekduik van Eddie Vedder in het publiek, de regen, de modder. Het tenenkrommende interview van Jan Douwe ‘Kop houe!’ Kroeske met Chris Cornell na afloop van het Soundgarden optreden. Herinnert u zich deze nog… nog…nog?! Ja, zeg ik voorzichtig, want dat bewuste optreden kan ik me twintig jaar na dato natuurlijk niet meer helemaal voor de geest halen. Die regen en die modder wel trouwens. Gelukkig blijft ons dat vandaag bespaard, net als JD Kroeske. Het concert verloopt minder heftig dan tijdens de hoogtijdagen van grunge, en zo voelt het ook aan, maar ik kan daar persoonlijk niet om malen. “Rusty cage”, “Jesus Christ pose”, “Slaves and bulldozers”, “Spoonman” en “Black hole sun”: ik mag het graag eindelijk weer eens horen. De stembanden van Cornell zijn nog niet sleets, en bovendien is hij op het oude nest beter op zijn plek dan als soloartiest (boring!) of als onderdeel van het veel mindere Audioslave. 

Vooraan het podium gillende en luidkeels meezingende meisjes. Er begint er zelfs eentje te huilen, hetgeen door de cameraman wordt opgepikt, zodat even later iedereen op het veld via de grote beeldschermen getuige is van deze emotionele ontlading. Taferelen die we doorgaans kennen van boyband concerten, maar verantwoordelijk hiervoor zijn de mannen van Keane, of eigenlijk vooral zanger Tom Chaplin. Een onwaarschijnlijke pin-up, als je het mij vraagt, maar ik ben dan ook geen tienermeisje. Wat ik wel ben is trouw koper van Keane albums, zelfs in de wetenschap dat ze het niveau van doorbraakdebuut “Hopes and fears” nooit meer gaan evenaren. Maar ach, hoop doet leven, zelfs al zijn in het geval van Keane de ‘fears’ groter dan de ‘hopes’. Kortom, net als in 2009, toen Keane op ditzelfde podium stond, sta ik mee te zingen – beduidend minder hard en opzichtig dan die meisjes uiteraard – met “Somewhere only we know” en “Everybody’s changing”, me tegelijkertijd afvragend, gezien de publieksreactie, waarom de band geen plek op de ‘main stage’ is gegund. Een inschattingsfout, lijkt me zo. 

Ik moet me moeite getroosten om een liedje of zelfs maar de titel van een nummer van Linkin Park voor de geest te halen. Helaas, het lukt me niet. Als headliner had ik liever Maxïmo dan Linkin gezien, maar dat is even onrealistisch als wishful thinking. Maar goed, de band is blijkbaar populair, veel meer dan ik ooit had kunnen vermoeden, want toen ik vernam dat Linkin Park op Pinkpop zou komen, dacht ik hooguit “Dat zal dan wel” maar beslist niet “Dat is dus een headliner”. Afijn, dat is de band dus wel, en ik snap het nog steeds niet. Maar ik ben dan ook nooit liefhebber geweest van dit type Amerikaanse nu metal indie rock met rap, die ik, hoe snobistisch het ook mag klinken, tot het tienerdomein vindt behoren. Om me heen zie ik enkele vrienden en bekenden – allemaal van de volwassen variant – dansen, een refreintje meezingen, goedkeurend mee knikken en ik vraag mezelf serieus af of zij iets heel anders horen dan ik. “Blijf je niet tot het einde?” wil iemand oprecht weten, wat op dit moment hetzelfde is als vragen “Blief je nog wat poep in je oren?” Nee, liever niet eigenlijk. En met een gedecideerde mars richting uitgang laat ik het park achter me, om me bij het station te bezondigen aan een pizza slice die beduidend beter op de maag valt dan die zogenaamde headliner. 

Meer foto’s hier!

zondag 22 juli 2012

Pinkpop (dag 1) - Landgraaf : Megaland : 26 mei 2012

Aaah… Pinkpop! Sinds jaar en dag een vaste waarde in mijn festivalagenda en in dit 2012 mag er zelfs van een jubileum worden besproken. Want al 25 jaar is het festival gehuisvest in Megaland te Landgraaf na zoals bekend eerst Geleen en kortstondig Baarlo als thuisbasis te hebben gehad. De ter ere van dit jubileum vervaardigde en bij onder meer het VVV gratis te verkrijgen poster met daarop alle affiches van 25 edities Landgraaf – inclusief de huidige – doet me vol nostalgie terugdenken aan mijn eigen Pinkpopverleden. “Hé, waren die toen ook op Pinkpop?” “O ja, dat jaar regende het pijpenstelen!” en “Wat hebben we gelachen toen…!” zijn maar een paar van de gedachten die in mijn hoofd opborrelen bij het bekijken van de poster. Want ja, ook ik ben jubilaris, samen met vaste compagnon commando Billy, die ook dit jaar weer van de partij is. We kletsen bij met vrienden en bekenden terwijl op de achtergrond het Nederlandse Moss vergeefs zijn best doet om onze aandacht te winnen. Als het nou Kate Moss was geweest, dan zou ik misschien wel even richting podium zijn gelopen, puur uit oogpunt van ‘celebrity spotting’. Maar wat ik zie en hoor is eigenlijk net zo sexy als Aad de Mos. In een huispak. En dus drinken we maar weer een biertje, terwijl ik me zit te bedenken wat ik straks ga eten. 

De winnaar van Nu Of Nooit heet Major Tom, uiteraard een verwijzing naar David Bowie die zich al jaren niet meer heeft gemeld bij ground control. Jammer genoeg voor de band is onze TomTom ingesteld op een rondje terreinlopen waardoor de muziek niet meer is dan een korte soundtrack voor een wandeling tussen punt A en punt B. Ik sta even stil voor het maken van enkele kiekjes maar het is te kort om het viertal te categoriseren als zijnde ‘nu’ dan wel ‘nooit’. Of ‘misschien’ wellicht, maar ook daar hoor ik te weinig voor. Wat me wel bijblijft is major krom, en daarmee bedoel ik de softijs kraam waar men zonder blikken of blozen twee muntjes durft te vragen voor een simpel hoorntje. Voor alle duidelijkheid: één muntje staat gelijk aan € 2,50! Tijd voor Kamervragen, lijkt me. 

Op het hoofdpodium wordt het woestijnstof van stoner rock geblazen door Kyuss Lives! Ietwat ironisch, omdat Kyuss in ’95 het bijltje erbij neergooide, en belangrijk oer-lid Josh Homme niet van de partij is. Maar daarom, en wel zo verstandig dus, dat deze band zichzelf niet afficheert als Kyuss maar als Kyuss Lives! om het verschil tussen beide duidelijk te maken. En het kan tevens een rechten-kwestie zijn natuurlijk. Hoe dan ook, de band staat er, doet zijn ding, maar het kan me uiteindelijk minder boeien dan het feit dat er gesleuteld is aan de broodje beenham formule wat er in essentie op neerkomt dat de portie beenham is teruggeschroefd terwijl de prijs hetzelfde is gebleven. Dit mag dan Megaland in Landgraaf zijn, maar het voelt als een overvolle Zuid-Amerikaanse gevangenis waar je eveneens genaaid wordt waar je bijstaat. Ik overweeg even een bezoek te brengen aan de op het terrein aanwezige Amnesty kraam, maar het aanbod van een biertje weerhoudt me ervan. Doch veel had het niet gescheeld. 

Nog meer uit de oude doos: The Afghan Whigs, waarvan ik – tot op het moment dat ik ze voor Pinkpop bevestigd zag – eerlijk gezegd dacht: ach, bestaan die nog? Een fan of liefhebber ben ik eerlijk gezegd nooit geweest, maar goed, medio jaren negentig heb ik ze een aantal keren gezien, onder andere op Pinkpop dus, en dan stond ik toch vooral te wachten op “Miles iz ded”, zodat ik “Don’t forget the alcohol, ooh baby, ooh baby” kon meezingen. Dat moment besluit ik ditmaal niet af te wachten, want de prangende vraag dringt zich op: hoe laat begint The Cure ook al weer? Tja, met het afhaken van Kasabian wegens ‘familieomstandigheden’ is dat de enige band voor mij die er toe doet vandaag. Niet alleen voor ondergetekende natuurlijk, wat onder meer blijkt uit de verlopen look-a-like van Robert Smith die zich wellicht tot de meest gefotografeerde bezoeker mag rekenen; is het niet in zijn eentje dan wel op verzoek met iemand anders. En ja, ook ik kan het niet laten om ome Rob vast te leggen. 

De laatste keer dat ik de echte ome Rob zag, moet in Ahoy zijn geweest, volgens mijn povere geheugen ergens rond de tijd van achtste album “Disintegration” (1989). Een tijd waarin Robert Smith, zo kan ik me dan weer wel herinneren, in de wekelijkse Britse muziekbladen die ik toen las (en nog steeds) spottend ‘Fat Bob’ werd genoemd. Want ja, hij was een beetje aangekomen. En nu is hij weer aangekomen, niet qua gewicht, maar op Pinkpop, een kleine 25 jaar later dus nadat ik Robert en vaste sidekick Simon Gallup voor het laatst zag optreden. Een soort weerzien met een oude vriend, die geen spat veranderd is. En dat maakt het wel zo vertrouwd en aangenaam: in het zwart, bleek gezicht, roodgeverfde lippen en zwart omrande ogen. Ook nieuwkomer Reeves Gabrels, zijn eerste optreden met de band, moet eraan geloven. Nou ja, alleen de zwarte kleding dan. Afijn, de ‘look’ die rond “Pornography” gestalte kreeg, toen The Cure een piek van zwartgalligheid bereikte en Smith liet weten dat hij spelen voor een natgeregend publiek prefereerde omdat zij zich dan precies zouden voelen als de band.

Dertig jaar later mag het uiterlijk van de band dan hetzelfde zijn gebleven, doch de sfeer is verre van depressief. De zon schijnt, in het voorste vak heb je alle ruimte van de wereld – waardoor tussentijds een biertje scoren bij de bar geen probleem oplevert – en Smith is opgewekt en dankbaar. Opvallend hoe vaak ik niet het woordje ‘happy’ voorbij hoor komen in de gespeelde songs. Goed, het enige van “Pornography” geplukte nummer “One hundred years” mag dan beginnen met “It doesn’t matter if we all die”, maar des te meer contrasteert dat met de rest. Uit de hele oude doos worden alleen “Boys don’t cry”, “Play for today”, “A forest” en het al genoemde “One hundred years” opgedoken – album “Faith” blijft helaas buiten beschouwing – terwijl de rest van de set (bijna dertig songs lang, terwijl het zoveel langer had kunnen en mogen zijn) uit de grabbelton van de jaren daarna stammen. Niet alles uit de meest recente geschiedenis ken ik of kan me boeien, maar wat geeft het, want de setlist biedt voor elk wat wils, de hitjes ontbreken niet, de sfeer is gemoedelijk en de band mag dan oud zijn (in jaren) maar toont zich verre van versleten. Een hele dikke pleister, wat zeg ik, een complete verbanddoos op een verder weinig spannende programmering deze dag. En daarmee doet de band haar naam alle eer aan. 

Meer foto’s hier!

woensdag 4 juli 2012

London Calling (dag 2) - Amsterdam : Paradiso : zaterdag 19 mei 2012

Na een drukke dag is me amper tien minuten rust gegund voordat ik alweer de deur achter me dichttrek om op weg te gaan naar Paradiso, ten behoeve van de twee avond van het London Calling festival. De eerste band, China Rats, heb ik dan al gemist, maar volgens het tijdschema geven ze rond 02.15 u een tweede optreden. Hopelijk ben ik dan al niet gaar… Gelukkig haal ik het nog wel om het concert van Willis Earl Beal mee te maken, al val ik er wel pas halverwege in. Dat is echter genoeg om de goede man – meer dan een microfoon en een oude bandrecorder heeft hij niet nodig – in ieder geval te bestempelen tot het meest eigenzinnige talent van dit festival. Hij zingt en schreeuwt op een tussen soul en gospelachtige hangende wijze, maar niet zoals gebruikelijk. Willis Earl gaat op een stoel staan, maakt heftige bewegingen en komt op zijn zachts gezegd excentriek over. De bandrecorder doet ondertussen zijn werk en voorziet de met onrust, smart en emotie vervulde stem van Willis Earl van een aparte ondergrond van soul, blues en lo-fi. Een beetje vreemd maar wel gekker. 

Aangenaam verrast word ik door Clock Opera. Ergens in mijn platencollectie moet zich een 7” single bevinden, misschien zelfs twee, die niet vaak uit de hoes is gekomen. Misschien wordt het tijd er op zoek naar te gaan, of anders het debuutalbum van Clock Opera een luisterbeurt te gunnen. “Ways to forget” heet die, maar de songs hebben niet de neiging snel te vervliegen. Er zitten constructieve elementen in van The Maccabees in hun huidige vorm – zoals in de sterke single “Belongings” – als ook Elbow en Radiohead. Met zorg gewoven, gelaagd, spannend en als zodanig uitgevoerd. Het moment om vroegtijdig naar de kleine zaal vertrekken in afwachting op de volgende band, weet de band zo met ieder nieuw nummer voor me uit te stellen. 

Wanneer je duo New Look bekijkt, denk je niet meteen dat zij (Sarah Ruba) en hij (Adam Pavao) behalve muzikale partners ook geliefden zijn. Sarah heeft de uitstraling en het figuur van een fotomodel – wat inderdaad haar beroep is geweest – terwijl Adam een typisch geval van een nerd is. Het feit dat hij een baret draagt in de stijl van André van Duin typetje meneer de Bock draagt niet bepaald bij om die beeldvorming weg te nemen. Sarah heeft iets ongenaakbaars over zich, bijna arrogant of verveeld, maar tussen de nummers door giebelt ze als een meisje. “I’m having so much fun!” zegt ze, waarop ik niet alleen denk “Ach, gut…” doch ook: “Me too”. Want New Look ontpopt zich als een frisse verrassing met hun delicate electropop, die vaak eenzelfde intimiteit en breekbaarheid heeft als The XX, maar dan voorzien van een subtiele, dansbare beat. Het mooiste voorbeeld daarvan is het sensuele “Nap on the bow”. De verleidelijke stem van Sarah op een canvas van elektronische pop met verfijnde house trekjes werkt als een koele bries op een zwoele zomeravond. “Buy our album, it’s really good!”, deelt Sarah aan het einde mee. En gelijk heeft ze. 

Optimisme is iets wat de Noren wel kunnen gebruiken na het vorig jaar door Anders Breivik veroorzaakte bloedbad en het rechtbankproces dat nu gaande is, waarin de gruwelijke gebeurtenissen opnieuw (moeten) worden opgerakeld. Team Me is een zeskoppig gezelschap uit Noorwegen dat door hun uitbundigheid en enthousiasme dat optimisme vormgeeft. De band komt op mij nog het meest over als Arcade Fire in een kauwgomballenfabriek. De contouren zijn ongeveer gelijk, maar de invulling is speelser, kleurrijker en meer popgericht. Als ik heel eerlijk ben, is het aanvankelijk niet mijn ‘cup of tea’, maar gaandeweg begint Team Me vat op me te krijgen, en wordt me duidelijk waar ze hun vele loftuitingen aan te danken hebben. 

Asa Taccone is een klein opdondertje met een groot muzikaal hart. Hij, de helft van Electric Guest, beweegt zich springerig en enthousiast over het podium, als een veulen dat eindelijk weer de weide in mag. Nog een positief, en bepaald niet onbelangrijk punt, is dat de charismatische Asa, naast de energie die hij in zijn natuurlijke performance stopt, een stem heeft die prettig in het gehoor ligt en gevoed lijkt door het veelvuldig luisteren naar soul. Dat Brian Burton alias Danger Mouse de productie van EG debuutalbum “Mondo” op zich nam, is niet zo verwonderlijk, want er zijn muzikale verbindingen te maken met diens Gnarls Barkley. Genoemd album komt ruimschots aan bod, zoals de lekker dansbare pop van opener “Under the gun”, het naar hiphop neigende “American daydream” en het afsluitende hoogtepunt “This head I hold”, een snoepje Motown soul/funk dat naar mijn smaak tot een van de leukste singles van het jaar behoort. Deze gast mag vaker op bezoek komen. 

Net zoals het misser was om Grimes een dag eerder niet in de grote maar kleine zaal te laten optreden, mogen er ook vraagtekens worden gezet om Porcelain Raft op een ‘prime time’-achtig moment niet in de boven- maar benedenzaal te programmeren. Wat ik van tevoren al had vermoed / gevreesd is dat Porcelain Raft in de intiemere kleine zaal veel beter tot zijn recht zou zijn gekomen dan in de grote, waar het publiek het jammer genoeg gelaten over zich laat heenkomen. Het publiek moet je nu iets uptempo, dynamisch voorschotelen, niet een iets te statische man met een gitaar achter een microfoon geflankeerd door een drummer die ‘gewoon’ zijn werk doet, muziek voortbrengend die weliswaar mooi dromerig en ietwat zweverig van karakter is maar nu toch wat doodslaat en tot een schoolvoorbeeld mag dienen van goede band op de verkeerde plek. Je ziet het publiek in toenemende mate hun telefoon checken, gesprekken voeren, de zaal verlaten of het tijdschema bekijken. Tja…

In de categorie ‘kort maar krachtige garagerock albums’ die tot dusverre dit jaar zijn verschenen, voert Hooded Fang in mijn optiek voorlopig nog steeds de ranglijst aan met hun tweede worp “Tosta mista”. Enige toelichting of zo u wil nuancering met betrekking tot de categorieomschrijving is wel op zijn plaats, want de term garagepop zou eveneens mogen, van het kaliber opbeurend, simpel en effectief. En meezingbaar, niet te vergeten. Ik ben zodoende benieuwd of Hooded Fang in staat is om me ook live te overtuigen. Het antwoord is ‘ja’. Album “Tosta mista”, de titelsong incluis, wordt vrijwel geheel gespeeld, terwijl op de achtergrond iets ondefinieerbaars op een wit doek wordt geprojecteerd. Het Canadese kwartet, met een gevatte drummer, aandoenlijke bassist, talentrijke liedjessmid en eh… een gitarist in de gelederen, mag tijdens de soundcheck al op mijn sympathie rekenen en die is na afloop van het concert, nog geen half uur lang, alleen maar toegenomen. Het enige wat er nog aan ontbreekt, is de aankoop van mijn zoveelste T-shirt…

Vocalist Frederick Macpherson wil weten wie zijn band Spector op het vorige London Calling festival allemaal heeft gezien. Er klinkt wat geschreeuw en gegil, doch zelf kom ik niet verder dan het halfslachtig omhoog steken van mijn vinger. Ja, ik heb ze toen gezien, en slecht was het niet, maar zoals ik het zelf toen verwoordde: “Spector levert geen spektakel op”. Fred heeft een vlotte, bepaald niet van humor gespeende babbel, ze hebben een aantal aardige songs tot hun beschikking, maar niets van het niveau dat zich kan meten met het werk van de producer naar wie ze zich vernoemd hebben. Spector lijkt me daarnaast typisch zo’n band die buiten Engeland geen potten zal breken, en zelfs binnen de eigen landsgrenzen na enige gemiddelde succesjes geruisloos van het toneel verdwijnt. 

Iets tussen The XX en een melancholische Billy Bragg in, met een vleugje laidback jazz, dan heb je ongeveer wel een idee van de sound van King Krule alias Archy Marshall. Sinds zijn eerste kortstondige incarnatie onder de naam Zoo Kid, heeft deze talentvolle tiener mijn interesse weten op te wekken. Die nam alleen maar toe met de release van de eind vorig jaar verschenen debuut EP, onder zijn nieuwe, huidige alias. Zijn opvallende, volwassen stem contrasteert met zijn jochie-achtige, roodharige voorkomen, zelfs nog jonger lijkend dan hij feitelijk is; maar met zijn fraaie, sfeervolle en minimalistische liedjes, even breekbaar als zelfverzekerd – die iets meer body krijgen dankzij drie al net zo jong ogende bandleden – weet hij zodanig te overtuigen dat leeftijd of uiterlijk, als ze er al toe deden, volkomen irrelevant worden. Heerlijk, die onthaastende, reflectieve aard van “The noose of Jah City” of het al net zo mooie “Portrait in black and blue”. Waar King Charles een dag eerder faalde, gaat King Krule er deze avond met de kroon vandoor. Dat het debuutalbum maar snel mag volgen. 

Hoeveel lawaai kun je met zijn tweetjes produceren? Een hele hoop, zo leert ons het duo DZ Deathrays. Het tweetal uit Brisbane trekt namelijk flink van leer met hun recht toe recht aan rock waar de vonken van afspatten. Op het grote podium staan de twee eigenlijk te ver van elkaar af, maar de energie is er niet minder om. Met een nog warm uit de oven zijnde debuutalbum op zak, beschikt de band over voldoende munitie om de zaal in te vuren. En dat doen ze dan ook. De intensiteit waarmee het gebracht wordt is het bewijs dat het duo er helemaal voor gaat. Binnen het kader waarin DZ Deathrays opereert, met alleen zang, een gitaar en een drumstel als werktuigen, lopen ze soms tegen de beperkingen in variatie aan. Dan moet je wel gaan knallen om dat enigszins te kunnen maskeren. Ooit begonnen als sfeer verhogende act die alcoholrijke feestjes van vrienden en bekenden opleukten, nu een ver buiten hun thuisland Australië toerende band die precies hetzelfde doet, maar dan in zalen en op festivals. Misschien dat ze ooit weer eindigen als fuifnummers op feesten en braderieën, met mooie herinneringen aan een internationale carrière, maar dan gaan ze vast weer zo tekeer als nu. Gewoon, omdat ze niet anders kunnen. 

Het is één uur geweest, ik heb inmiddels tien bands achter de kiezen, de volgepropte dag – een bruiloft – begint zich onderhand ook wat te wreken, dus als het tijd wordt voor The Big Sleep, dan denk ik in eerste instantie aan een welverdiende nachtrust. Maar The Big Sleep staat vanavond voor een trio uit New York waar ik in eerste instantie niet bepaald chocolade van kan maken, of beter uitgedrukt: het is niet mijn smaak in cacao. Maar het is slechts als een eerste, op goed geluk gekozen bonbon uit een gevarieerd assortiment waarvan de inhoud niet is omschreven, want bij nummer twee is er sprake van een andere, maar vooral smakelijke vulling. Indierock met noise en een groove, die zich laat optrekken als een muur waar tegen het goed leunen is, en die gaandeweg steeds beter wordt. En bovendien: me mijn slaap doet vergeten.

London Calling? Misschien had deze editie beter Canada Calling genoemd kunnen worden. Want In 2010 zag ik Japandroids (voor het eerst) op het Metropolis festival in Rotterdam. Ik stond erbij en keer ernaar, zo meen ik me te herinneren. Mijn eigen woorden van destijds maar weer eens opgezocht: “Slecht is het niet, de gitarist verdient punten vanwege zijn enthousiasme, maar wanneer zich opeens in mijn hoofd de spontane omschrijving aandient: ‘een mindere variant op Hüsker Dü’, gebeurt er weinig op het podium dat zich aan dat label kan onttrekken.” Mag ik daar deze keer ook weer van uitgaan? Natuurlijk mag dat, maar het is gelukkig niet (meer) van toepassing. Waarom de band me deze keer een stuk positiever stemt, zo vermoed ik, zal vast voor een deel te maken hebben met het op stapel staande nieuwe album “Celebration rock”. Een titel die vanavond van toepassing is op het energieke optreden waarbij een deel van het publiek zich niet onbetuigd laat. Jammer van de technische mankementen maar dat kun je moeilijk de band kwalijk nemen die hun nummers erdoorheen jast alsof er nog een bus moeten worden gehaald. Zelf heb ik geen haast, maar na Japandroids vind ik het wel welletjes. Nou ja, eerlijk gezegd glip ik toch even de bovenzaal in, om het tweede optreden van China Rats deze avond mee te pikken, maar op het podium is geen enkele activiteit meer te bespeuren. Die zijn dus waarschijnlijk al pleite, de stad in of liggen op één oor. Geeft niks, want ook zonder hun mag deze London Calling editie als geslaagd worden bestempeld. Tot over een half jaar dan maar weer…

Meer foto’s hier!