woensdag 15 augustus 2012

Juni 2012

CD’s

OBERHOFER – Time capsules II
Eén van de hoogtepunten op het London Calling festival in mei jl. was zonder twijfel Oberhofer, dat zijn naam dankt aan de 21-jarige frontman / zanger / componist Brad Oberhofer. De begintwintiger toont zich een kundig maker van aanstekelijke popliedjes die zich comfortabel in je hoofd nestelen om zich daar vervolgens niet te laten wegjagen. Grote kans dat hetzelfde hoofd en minstens één van je voeten al gauw mee knikken op de maat en het ritme van de muziek waar vrijwel steeds een xylofoon bij is betrokken. Op een totaal van tien songs valt er geen misser te noteren, en ook dat is knap. In combinatie met de productionele tips van veteraan Steve Lillywhite (o.a. U2, Siouxsie & The Banshees, Morrissey, The Rolling Stones) overstijgen de afzonderlijke liedjes – allemaal leuk dus, maar “oOoO”, “Away frm U” en “Landline” draai ik zelf nog het meest – de som der delen. Een onderhoudend album van een jong, fris talent.

NEW LOOK – New look
Reeds uitgekomen in september 2011, maar daarom niet minder het vermelden waard. Op het laatste London Calling festival maakte dit zowel muzikale als romantische koppel uit Canada, bestaande uit Sarah Ruba en Adam Pavao, op ondergetekende indruk met hun ruimtelijke en delicate electropop. The XX zijn fan, en het is te horen waarom. In sfeer en gevoel zit “New look” er niet zo ver vanaf, ook in de spaarzame en effectieve toepassing van het instrumentarium. Naast electropop is ook (acid) house een belangrijk bestanddeel: niet ten behoeve van euforische dansvloerkrakers – ofschoon er zeker op te swingen valt – maar voor intieme, onder de huid kruipende synthpop liedjes. Ruba heeft een stem die zich het best laat omschrijven als sensueel afstandelijk, voor zover dat logisch klinkt. “New look” staat vol met glinsterende gletsjers, zoals het prachtige duo “Nap on the bow” en “Teen need”. Jammer dat deze plaat nog niet de aandacht heeft gekregen die het verdient.

2:54 – 2:54
De in november verschenen EP “Scarlet” liet een enorme sprong voorwaarts horen ten opzichte van de eerder dat jaar verschenen debuutsingle “On a wire” en die lijn wordt doorgetrokken op het eerste album van de zusters Hannah en Colette Thurlow. Laatstgenoemde is in het bezit van een zwoele, zinnelijke stem die vrijwel elk nummer van een smachtende, verleidelijke atmosfeer voorziet. Er hangt een ‘air’ van romantische gotiek over de plaat heen, een zekere broeierigheid die je ook bij Warpaint aantreft, en daarnaast zou “2:54” bepaald geen gek figuur hebben geslagen op 4AD anno eind jaren 80, begin jaren 90. Dit is een plaat die het best werkt als een geheel, al springen er zeker een aantal individuele tracks uit: “Scarlet”, “You’re early” en “Revolving”.

ZULU WINTER – Language
Wanneer een band zijn (debuut)album ‘Language’ meegeeft, dan is het wel zo interessant te horen welke muzikale voertaal gehanteerd wordt, toch? Zulu Winter zal het best verstaanbaar zijn voor degenen die Coldplay als moedertaal hebben, en enige idioomkennis van Keane – ze namen Zulu Winter niet voor niets mee tijdens hun Britse tournee – is mooi meegenomen. Dat maakt ZW tot een kanshebber om bij fans van beide genoemde bands in de smaak te vallen, alsmede ‘door te breken’. Met sterke liedjes als “We should be swimming”, “Silver tongue”, “Never leave” – niet toevalligerwijs ook alle drie als single uitgebracht – albumstarter “Key to your heart” en voormalige B-kant (!) “Let’s move back to front” zou dat moeten lukken. Niet alles op dit debuut haalt dat niveau, en de productie had best wat minder gepolijst mogen zijn. Weet de goede verstaander van deze “Language” dan genoeg?

LAST DINOSAURS – In a million years
In hun thuisland Australië is dit jeugdige kwartet uit Brisbane al succes en populariteit ten deel gevallen, nu de rest van de wereld nog. Ik leerde ze pas kennen sinds het laatste London Calling festival in mei jl. waar ze met lekker ongecompliceerde indiepop voor een aangenaam en onderhoudend half uur garant stonden. Frisse, koolzuurhoudende liedjes, zo dacht ik er destijds over, en die mening blijft overeind na het beluisteren van dit debuutalbum. Zomervakantiepop, zo zou je het ook kunnen noemen, en dat is bedoeld als compliment, met aanwezige, maar nooit te nadrukkelijk ingebakken invloeden van bands als Franz Ferdinand, Friendly Fires, Vampire Weekend, The Kooks en Phoenix. Deze priklimonade smaakt het best na teugen van “Weekend”, “Honolulu” en “Zoom”.

RUMER – Boys don’t cry
Het tweede album van Rumer, het alias van de Britse zangeres Sarah Joyce, bestaat uit louter covers, of interpretaties zo u wil, van singer-songwriters uit de jaren zeventig. Het is een intuïtieve keuze geweest om voor deze aanpak te kiezen, zo las ik in een interview, en de individuele liedjes behoren bovendien tot haar persoonlijke favorieten. Het is jammer dat alle songs qua tempo en arrangement zo homogeen zijn, dat je al snel snakt naar variatie. Ofschoon de gecoverde artiesten vrij bekend zijn zoals bijvoorbeeld Todd Rundgren, Isaac Hayes en Hall & Oates, zijn hun gekozen liedjes eerder obscuur, met uitzondering van “Sara smile” (Hall & Oates) misschien, waarmee we meteen de meest geslaagde cover te pakken hebben. Als luisteraar ben je niet snel geneigd om je na beluistering van “Boys don’t cry” (helaas geen versie van het gelijknamige Cure nummer trouwens) te gaan verdiepen in de originelen. “Boys don’t cry” is hooguit een tussenstop, een rustpauze op weg naar een volgend Rumer album met eigen materiaal.

KEANE - Strangeland
Anders dan de albumtitel doet suggereren keert Keane met hun vierde plaat juist terug naar vertrouwde grond, zeker na de muzikale uitstapjes op het vorige album “Perfect symmetry” (2008) en de EP “Night train” (2010). Dat komt er in de praktijk op neer dat de band is aangemeerd bij de thuishaven waar het ooit allemaal begon: het vooralsnog onovertroffen debuut “Hopes & fears”. Een veilige keuze, waarin het pianotoetsenwerk van songleverancier Tim Rice-Oxley weer centraal staat, en die in ieder geval een aantal prima songs oplevert in de vorm van single “Silenced by the night”, “You are young” en het vrolijke, zelfverzekerde “Open road”. Wie de bonusversie van het album heeft, mag daar “The boys” aan toevoegen. Zet genoemd viertal bij elkaar en je hebt een uitstekende EP die als aanrader binnen het Keane oeuvre mag gelden. Maar helaas, “Strangeland” bevat beduidend meer songs, en die zijn van het type ‘het ene oor in, het andere oor uit’, en even risico- als bloedeloos, of ze nu episch zijn bedoeld of klein gehouden. 

OFF! – OFF!
“OFF!” moet worden beschouwd als het eerste album van de gelijknamige punkband, maar de in 2010 uitgebrachte compilatie van vier eerder verschenen EP’s (het derhalve zo getitelde “First four EP’s”), samen goed voor 16 nummers, zou je feitelijk als het echte debuut kunnen bestempelen. Wie bekend is met die verzameling, zal op “OFF!” meer van hetzelfde aantreffen. Ex-Black Flag zanger Keith Morris zingt niet minder vurig, en zijn musicerende kompanen knallen er opnieuw lustig op los, maar ze deden het eerder en beter op hun EP’s. OFF! is op zichzelf beschouwd een solide punkplaat maar binnen het oeuvre van de band is het niet meer dan een herhalingsoefening.

Met terugwerkende kracht

MY BLOODY VALENTINE – Isn’t anything
En toen was er ‘shoegaze’… Want als startschot / vertrekpunt van het genre mag dit in 1988 uitgebrachte album van MBV als zodanig worden aangeduid, inmiddels uitgegroeid tot een ‘must have’ indie classic die voor veel navolging zorgde en de carrières van diverse bands in het leven riep. Het is levendige plaat met dissonante, uit behandelde gitaarlagen kolkende noise die, ofschoon beïnvloed door Sonic Youth, op niets leek wat er aan voorafging, meestal gekoppeld aan jachtige drumpartijen en dromerige vocalen. “Isn’t anything” inderdaad, want met niets te vergelijken, of het nu een explosieve track betreft als “Sueisfine” of de smeltende violen in een gedroomde storm “All I need”. Essentieel. 

Singles

2:54 – You’re early
Wat ik hier had willen zeggen, is grotendeels terug te vinden bij mijn bevindingen met betrekking tot het 2:54 album zoals hierboven te vinden. Inzoomend op deze van die plaat getrokken single, is de keuze voor “You’re early” absoluut gerechtvaardigd. Het is een song waar het verlangen vanaf druipt, smacht gevangen in de groeven van het vinyl waarop het is geperst. Eh…. tenzij je de digitale versie hebt gekocht of gestolen natuurlijk. 

THE CROOKES – Afterglow
Ze zijn weer terug, met een nieuwe gitarist weliswaar, maar dat valt er niet aan af te horen: de sympathieke band uit Sheffield die vorig jaar een goede indruk achterliet met het heel aardige album “Chasing ghosts”, waarop invloeden van Orange Juice en The Smiths doorsijpelden, en als zodanig een geestverwant van Frankie & The Heartstrings. Het vlotte “Afterglow” met aanstekelijk ‘woo woo woo woo ooh ooh ooh ooh’ koortje, afkomstig van hun tweede plaat “Hold fast”, trekt de lijn door. Welcome back!  

RAISED ON REPLICAS – OMG
De tweede release op het nieuwe Louder Than War label, dat dit jaar zo sterk van start ging met Deadbeat Echoes. Deze single mag er ook zijn, lekker scherp en snedig, ietwat hoekige indie noisepop. Raised On Replicas is een kwartet uit Brighton die voor zover ik weet met “OMG” hun eerste fysieke output mogen noteren. Dat het hierbij maar niet mag blijven. 

ARCTIC MONKEYS – Black treacle
De vierde single van het vorig jaar uitgekomen “Suck it and see” is een solide en volwassen nummer van een band die zich al lang en breed heeft bewezen. Draaien we het plaatje om, dan treffen we daar Richard Hawley & The Death Ramps aan, laatstgenoemde een grappig alias van Arctic Monkeys, die zich in “You and I” even lekker het imago van een rock’n’roll band kunnen aanmeten, zoals ze voor het eerst deden op “Humbug”. 

CITIZENS! – Reptile
Nee, tussen mij en Citizens! gaat weinig liefde verloren. “Reptile” is, als je het mij vraagt, hun leukste / beste liedje, maar een aantal luisterbeurten later kan ik er weinig meer mee. Hoofdverantwoordelijke is en blijft de zanger wiens stemgeluid me op den duur begint te irriteren. Dat Alex Kapranos van Franz Ferdinand de productie deed, is daarbij niet meer dan een voetnoot.

zaterdag 11 augustus 2012

Cerebral Ballzy - Eindhoven : Area 51 : vrijdag 29 juni 2012

Ik moet hem thuis nog ergens hebben liggen, de documentaire “Punk, lange leve de lol” uit 1996, over de punkscène in Amsterdam anno eind jaren 70, begin jaren 80. Eén van de thema’s die erin voorkomen is de tegenstelling tussen twee groepen punks: enerzijds de serieuze, politiek-correcte, maatschappijkritische idealisten en anderzijds degenen die alleen maar lol willen trappen, bier drinken, drugs gebruiken en herrie maken, al dan niet via het medium muziek. Het uit New York afkomstige hardcore punk kwintet Cerebral Ballzy behoort duidelijk tot de laatste categorie. Hun debuutalbum staat vol met liedjes over hun voornaamste hobby’s en liefhebberijen: skateboarden (“Sk8 all day”), drugs (“Drug myself dumb”), drank (“Puke song”), meisjes (“Junkie for her”), spijbelen (“Cutting class”), zwartrijden (“Insufficient fare”) en fast food (“Fast food”). Nee, van deze band hoeven we geen opgeheven vingertje, politieke manifesten of kritische opinies te verwachten. Maar dat geeft helemaal niets, want daar zijn andere bands voor. En bovendien kan iedereen zich op zijn minst wel met een paar van hun bovenstaande tekstuele onderwerpen identificeren. Toch?

Net als drie weken eerder, toen punk bands Trash Talk en Off! hier optraden, is Area 51 in Eindhoven de uitgelezen locatie om Cerebral Ballzy aan het werk te zien, al was het maar vanwege de skate hal waarvan ik me zo voorstel dat de band er al gebruik van heeft gemaakt. Dat CB het concert aftrapt met “Sk8 all day” zal dan ook geen toeval zijn. Voordat het zover is, krijgen we een voorprogramma. Eigenlijk zijn het er twee, maar de eerste daarvan, Toxic Shock, missen commando Billy en ik. We kunnen ons wel een idee vormen hoe dat ongeveer zou hebben geklonken. Nummer twee zien we dus wel, een Nederlandse band namens Cracks In The Wall met een voorliefde voor het snelle jaren 80 hardcore punk werk, en daarmee een ideale opwarmer voor de hoofdact. Met elkaar in hoog tempo opvolgende, korte nummers is het in een vloek en een zucht voorbij (hooguit een kwartier), maar het is lang genoeg om te overtuigen. Een singletje scoren na afloop – uiteraard op vinyl – is wel het minste wat ik kan doen om deze jongens een hart onder de riem te steken. Na ongeveer een dik half uur is het de beurt aan Cerebral Ballzy. Nadat ze bezit hebben genomen van het lage podium, valt me op dat ze een andere drummer hebben. Niet dat het verder iets uitmaakt, want hij mept en hakt er net zo lustig op los als voorganger ‘Crazy Abe’. Zoals gezegd wordt het startschot gegeven met “Sk8 all day” en vanaf dat moment is er geen houden meer aan.

Er zijn talloze bands die in dezelfde vijver vissen als Cerebral Ballzy dus de vraag is wat deze vijf New Yorkers boven de rest doet uitstijgen. Daar is, zoals ook bij andere bands het geval is, niet altijd de vinger op te leggen. Het is naast een combinatie van goede, pakkende songs, attitude en charisma vaak ook een kwestie van de juiste band op het juiste moment zijn. CB koppelt fun aan furie, wat dus neerkomt op korte, explosieve songs over al eerder genoemde thema’s zoals skateboarden, alcohol, meiden en gewoon lol maken. Zeker niet onbelangrijk is dat de band de uitstraling heeft van een ‘gang’ waar je deel van uit wil maken, en het valt goed te begrijpen waarom NME zanger Honor Titus een derde plek toebedeelde in hun ‘Cool List’ van 2011. Honor is één brok energie die behalve op ook voor het podium staat, en hét moment doet zich voor wanneer hij opeens met een ferme sprong van de vloer op de bar springt, en zijn benen pal voor mij en commando Billy staan. Even snel is hij weer verdwenen, op zoek naar de van zijn hoofd gevallen pet, die iemand al voor hem heeft opgeraapt. Gitarist Mason klimt af en toe van de bühne naar de vensterbank van een raam aan de zijkant van de zaal, om daar gewoon verder te spelen. De lange haren van zijn collega Jason – ook gitarist – zwiepen mee met de adrenaline verhogende, zelden boven de twee minuten klokkende snelheidsduivels. “Causing havoc” heet een van de gespeelde songs, en zo is het maar net. Lekker snel, niet lullen maar poetsen, de beuk erin en vol gas geven, zo hoor ik hardcore punk het liefst. En dat is waar Cerebral Ballzy voor staat. Inclusief toegift, met een voor de tweede keer gespeeld “Sk8 all day”, staat de teller tenslotte op ongeveer een half uur. Het was minder druk dan gedacht – en zeker niet zo vol als bij Trash Talk en Off! – doch daarop kan ik alleen maar zeggen dat de thuisblijvers ongelijk hebben gekregen, want: Cerebral Ballzy kicked ass! 

Setlist: Sk8 all day * Swallow the suds * Puke song * Return of the slice * Drug myself dumb * Cutting class * Junkie for her * City’s girl * Causing havoc * Insufficient fare * Don’t tell me what to do * Fast food * Office rocker * Anthem * (toegift) Don’t look my way * Sk8 all day

Meer foto’s hier en hier!

Thee Oh Sees - Amsterdam : Paradiso : dinsdag 19 juni 2012

Thee Oh Sees zijn al vanaf 1997 actief, overigens onder verschillende namen, en hun output tot dusverre omspant al zo’n 13 albums en talloze singles, al dan niet split releases met andere groepen of artiesten. Ik ben pas laat aangehaakt, vorig jaar om precies te zijn, met de release van “Carrion crawler / The dream”, oorspronkelijk als twee afzonderlijke EP’s bedoeld, maar uiteindelijk als één volwaardig album uitgebracht. Tot dan toe kon het werk van Thee Oh Sees me niet echt boeien – al maak ik voor het in 2010 uitgekomen “Warm slime” een uitzondering – maar “Carrion crawler / The dream” is een plaat waar je gewoonweg niet omheen kunt. Niet alleen binnen het genre garagerock, maar ook daarbuiten. In mijn persoonlijke albumjaarlijst van 2011 stond de plaat dan ook op de derde plek. Het is jammer dat het voorlopige hoogtepunt van dit Californische viertal vooralsnog niet de publieke aandacht heeft gekregen die het verdient, al kan het wel bogen op lovende kritieken. Terecht nogmaals, want het is een uitstekend album, en zelfs – zo durf ik te beweren – een klassieker onder de (psychedelische) garagerockplaten. Reden genoeg om de band live aan het werk te zien in Paradiso, waar ze al eerder hebben opgetreden. Hun vooruitgesnelde live reputatie, mede gevormd door veel spelen, maken ze meer dan waar. 

De band staat in de bovenzaal die, ondanks dat het er druk is, eigenlijk gewoon uitverkocht had moeten zijn. Er zijn weliswaar een hoop mensen op de been, maar de meesten daarvan zijn gekomen voor Hank 3, de kleinzoon van Hank Williams, die in de grote zaal het publiek trakteert op countryrock. De paar nummers die ik daarvan meepik doen me niets, maar dat is verder niet relevant. Thee Oh Sees zijn dat wel, vanaf de eerste minuut. De band geeft een energieke performance van jewelste, en het kost geen enkele moeite om daarin te worden meegezogen. Sterker nog: je moet wel van steen zijn om er immuun voor te zijn. Zoals gezegd heeft de band een enorme liedjescatalogus om op terug te vallen, maar gelukkig ligt vanavond de nadruk op “Carrion crawler / The dream”. Hoogtepunten in overvloed, al verdienen de lang uitgesponnen ‘freakbeat’ nummers annex psychedelische jams “Carrion crawler”, “Contraption / soul desert” en “The dream” een speciale vermelding. De band gaat hierin heerlijk los – feitelijk in elk nummer, hoe kort of lang ook – en het is een genot om je er als toeschouwer / luisteraar in te verliezen en aan over te geven. Ook het slepende “Robber barons” en het uptempo “Meat step lively” zorgen voor extra opwinding.

Het viertal geeft het publiek amper kans om op adem te komen. Zanger / gitarist John Dwyer, die al heel wat bands heeft versleten, soms met tot de verbeelding sprekende namen als Dig That Body Up, It’s Alive en Zeigenbock Kopf, heeft er zichtbaar zin in, de op een plek vooraan opgestelde drummer Mike Shoun maakt een verbeten en geconcentreerde indruk, bassist Petey Dammit – vast niet zijn echte naam – is een getatoeëerde skinhead die al gitaar spelend danspasjes maakt in zijn Doc Martens en toetsenist / tamboerijnmepper / zangeres Brigid Dawson is gewoon supercool. Twee jonge knullen laten zich voor het podium helemaal gaan op de muziek, een natuurlijke reactie op het energieke, dampende optreden. Wanneer dat tot een einde komt, volgt een luide publieksroep om meer die vervolgens met een toegift van een paar nummers wordt beloond. Daarna is het achter in de zaal dringen bij de man met de Thee Oh Sees merchandise die weinig moeite heeft om T-shirts, vinyl en zeefdrukken van Thee Oh Sees kwijt te raken. De conclusie moge duidelijk zijn: gaat dat zien! 

Meer foto’s hier!


vrijdag 10 augustus 2012

The Stone Roses - Amsterdam : Heineken Music Hall : dinsdag 12 juni 2012

Het is niet mijn meest gehoopte reünie, want dat betreft nog altijd The Smiths, maar het nieuws dat The Stone Roses weer bij elkaar zouden komen voor een serie optredens, gaf me niettemin een gevoel van blijdschap. Aanvankelijk had ik de indruk dat het in eerste instantie alleen ten behoeve van een paar optredens in Heaton Park (Manchester) zou gaan – die binnen een mum van tijd uitverkochten – maar mettertijd werden ook andere data en locaties bekendgemaakt. En daar zaten uiteindelijk ook Pukkelpop bij en de Heineken Music Hall te Amsterdam. Een Pukkelpop ticket had ik al, dus daar zou ik ze sowieso gaan zien, maar vrijwel meteen besloot ik om ook naar het twee maanden eerder plaats te vinden optreden in de hoofdstad te gaan, in het gezelschap van commando Billy. Op het nieuws van de reünie, waarop ik eerlijk gezegd nooit geld had durven inzetten, is met veel enthousiasme gereageerd door zowel fans van het eerste uur en zij die de band al eens hebben ervaren of gezien toen ze nog bestonden als door mensen die TSR pas na hun einde leerde kennen en/of destijds te jong waren. Ik behoor tot de eerste categorie en ik heb de band nog zien optreden in Paradiso. Dat was in 1995, dus 17 jaar geleden. Ik zal u de superlatieven besparen van die avond, want… dan zou ik liegen. Vlagen van het concert kan ik me nog herinneren, mensen die ik gesproken heb, en eerlijk gezegd ben ik toen niet met een enthousiast gevoel naar huis gegaan. De reden? Geen “Fools gold”, zeker de helft van de set bestond uit nummers van “Second coming” dat niet de klasse en kwaliteit had en heeft van het debuutalbum en Ian zong, laat ik het netjes uitdrukken, niet geheel zuiver. Een jaar later, na een wat algemeen als een rampzalig – en trouwens ook hun laatste – optreden wordt beschouwd op Reading festival toen Reni en John Squire al hun biezen hadden gepakt, was het gedaan met de band. Deze reünie is dus niet alleen een weerzien maar ook een revanche. Want zo had het niet moeten eindigen, en mijn niet al te beste herinnering aan TSR live wil ik graag inruilen voor een goede nieuwe. Die kans is er nu. 

Het plan is om naar Amsterdam af te reizen, het hele concert te zien, en na afloop zonder haast de laatste trein naar huis te nemen. Dat moet immers geen probleem zijn want er is geen voorprogramma, de band begint om 20.00 u en ik weet dat ze ongeveer anderhalf uur gaan spelen. Zo staat het netjes vermeld op de HMH website, een dag voor het evenement. Een half uur voor aanvang zijn we al ter plekke, en uiteraard brengen we die eerst door bij het tegenover de HMH gelegen FEBO filiaal. Na de versnapering besluiten we naar binnen te gaan waarbij mijn oog valt op een A4tje op de deur. Het blijkt het tijdschema voor deze avond te zijn, en dat komt niet overeen met wat een dag eerder op de website stond vermeld. Er is nu opeens wel een ‘voorprogramma’, een Britse DJ, en pas omstreeks 21.00 u gaat de hoofdact van start. Onze planning kan zodoende de ijskast in, en na mijn ergernissen te hebben geuit, kunnen we concluderen dat we daardoor vanwege een eerder vertrek dan gedacht, in ieder geval de toegift gaan missen. En dat zal geheid “I am the resurrection” zijn… Eenmaal binnen komen we niet meer naar buiten, en dus zijn we overgeleverd aan de bonnen en de wachtrijen bij de bar. Want er wordt namelijk behoorlijk wat besteld, ‘large beers’ oftewel ‘pints’ met name. Engels lijkt wel de voertaal te zijn vanavond, want de Britten zijn massaal het Kanaal overgestoken om bij dit concert aanwezig te zijn. 

Een knul uit Londen, ergens in de twintig, spreekt me aan. Waar ik vandaan kom wil hij weten maar toch ook: waar ken ik The Stone Roses van, want ze zijn toch niet zo bekend hier? Ik weet even niet goed wat ik op zijn rare vraag moet antwoorden. Hoezo, The Stone Roses niet bekend….? Ik leg hem uit dat dit wel degelijk het geval is, dat ik de Britse muziekscène al heel lang volg en dat dit ik de band al eens eerder heb gezien. Hij niet, geeft de knul aan, want toen te jong, net als zijn meegereisde maten – die niet meer de meest nuchtere indruk maken – maar ze zijn wel al jaren fan en ze gaan straks helemaal uit hun dak, voorspelt hij. O ja, en (in het centrum van) Amsterdam gaat het feest verder, laat de Londenaar weten. Ik zie hem tijdens het concert, na een nummer of vijf, weer terug. Hij is druk aan de praat met een jongedame en lijkt geen oog te hebben voor wat zich op het podium afspeelt… Daarmee is hij overigens in de minderheid, want de Britten zorgen voor sfeer, door luidkeels en enthousiast mee te zingen. Wat dat betreft had “I wanna be adored” geen beter begin kunnen zijn, dat met veel instemmend gejoel wordt begroet zodra Mani het kenmerkende basloopje inzet waar de song mee van start gaat…

Omdat ik heb zitten spieken in de setlist van het hiervoor gespeelde concert in Barcelona – en ik zal vast niet de enige zijn geweest – weet ik vrij goed wat me te wachten staat. Gelukkig zitten er wat wijzigingen in en dus blijft er ruimte voor verrassingen over. Het is in elk geval goed te realiseren dat dit concert, net als die in Barcelona, voor de band bedoeld zijn als opwarmertjes en publieke oefensessies voor het ‘echte’ werk, Heaton Park dus. Maar goed, voor € 55 mag je wel wat verwachten. Gelukkig stelt de band niet teleur. De mannen zijn ouder en grijzer – wie niet? – en Ian is nog altijd niet de zanger met de gouden stembanden. Zo tenenkrommend als ik hem ooit heb gehoord tijdens een solo-optreden in de Melkweg wordt het gelukkig nergens. Misschien is het wel vanwege eerdere ervaringen dat ik het allemaal erg vind meevallen. Of laat ik me nu teveel meevoeren door die euforische Britten om me heen? Wat doet het ertoe: ik geniet en zing mee! Overigens is in arrogantie Liam G. Ian voorbijgestreefd, want eigenlijk vind ik Ian vanavond op een bepaalde manier wel aandoenlijk, zeker als hij met zijn tamboerijntjes staat te zwaaien. Over het samenspel van Squire, Mani en Reni valt niets te klagen. Vooral wanneer de band de ‘groove’ vindt in het schitterende “Waterfall” of “Fools gold” die wat mij betreft tot de hoogtepunten van de set behoren, net als het ingetogen “Shoot you down” en “She bangs the drums”. Het zijn deze momenten die deze avond zo de moeite waard maken. 

Niettemin komt het onvermijdelijke moment dat we de zaal moeten verlaten, willen we de laatste trein naar huis niet missen. De toegift, zoals ik al vreesde, gaan we dus wel missen. In de trein maak ik me een voorstelling van al die mensen, vooral zich schor meeschreeuwende, met klotsende pints wuivende Britten, die uit hun plaat gaan op “I am the resurrection”. Ik weet dan nog niet dat deze gedachte niet strookt met de werkelijkheid. Een dag later lees ik namelijk dat “Love spreads” het laatst gespeelde nummer is geweest, en dat de band geen toegift heeft toegegeven. Geen “I am the resurrection” dus, wat ze schijnbaar ook niet van plan waren geweest, maar wel de opmerking van Ian dat “the drummer has left the building”, daarmee doelend op Reni, die door de zanger ook nog eens voor ‘cunt’ wordt uitgemaakt. De speculaties zijn daarna niet van de lucht. Duidt het op een ruzie tussen Ian en Reni? Ligt de band alweer uit elkaar? Was Amsterdam hun derde en tevens laatste reünie-optreden? Het publiek is in verwarring, terwijl wij ons op onze Burger King maaltijd storten, want ja, hoe verzin je het, de FEBO was al dicht… Later blijkt het allemaal een storm in een glas water te zijn, en komt ons Stone Roses weerzien op Pukkelpop niet in gevaar. En zo zoeven wij huiswaarts, ons er nog niet van bewust dat we geen toegift hebben gemist, maar wel in de wetenschap een gaaf concert te hebben bijgewoond. 

Setlist: I wanna be adored * Sally cinnamon * Mersey paradise * (Song for my) sugar spun sister * Where angels play * Shoot you down * Fools gold * Tightrope * Ten storey love song * Waterfall * Don’t stop * This is the one * She bangs the drums * Made of stone * Love spreads

Meer foto’s hier!

donderdag 9 augustus 2012

Trash Talk - Eindhoven : Area 51 : vrijdag 08 juni 2012

Er was in het leven van ondergetekende een tijd dat het bezoeken van punkconcerten met een zekere regelmaat voorkwam, maar dan moet ik terug naar de jaren tachtig. Heden ten dage is het eerder een zeldzaamheid. Bands uit het punkgenre – in de brede zin van het woord – zie ik elk jaar nog wel, maar dan vrijwel alleen op festivals. Dat ik een zaal bezoek voor één band in het bijzonder komt dus weinig meer voor, de laatste keer moet Gallows in 013 zijn geweest, en dat was alweer in 2009. Het uit Sacramento (Californië) afkomstige hardcore punk kwartet Trash Talk – een van de meest aansprekende bands in het genre op het moment – vind ik de moeite waard om me op een licht regenachtige juniavond te begeven naar het nog niet eerder door mij bezochte Area 51, een skatepark met bar en podia, gelegen in Strijp, het voormalige industrieterrein van Philips dat langzamerhand wordt getransformeerd tot een woongebied. Eenmaal uitgestapt bij station Eindhoven Beukenlaan volg ik de jongelui in typerende skate- en/of ‘alternatieve’ outfit – het meisje in een Exploited T-shirt is de makkelijkste hint – waarvan ik juist aanneem dat ze dezelfde bestemming hebben als mij. Na een tijdje in een rij wachtenden te hebben gestaan – de kassa bestaat uit een meisje achter een tafel met daarop een geldkistje – sta ik in een bargedeelte waar zich toevallig gedurende enkele minuten Trash Talk zanger Lee Spielman ophoudt. Via een looppad dat uitzicht en toegang biedt op de skatehal kom ik in het zaaltje waar de DJ iedereen in de stemming tracht te brengen met punkplaatjes van onder meer Buzzcocks en Bad Brains. 

Het optreden laat nog even op zich wachten, en in het zaaltje loopt de temperatuur aardig op. Maar ja, ‘to blend in’ draagt indindo – uiteraard weer de enige in zijn categorie hier – een wollen mutsje. Dat daar de naam van de niet bepaald als punk te kwalificeren band Maxïmo Park op staat, lijkt verder niemand op te vallen of te interesseren. Naast de ingang bevindt zich een tafeltje met daarop merchandise zoals T-shirts en vinyl. Wie in één klap alles voor ‘niks’ wil hebben, wordt de mogelijkheid geboden: op een handgeschreven briefje laat de band weten ‘get all this shit for free’ in ruil voor een slaapplaats. Typerend voor deze scène en ik ga ervan uit dat iemand op het aanbod is ingegaan. Hij of zij zal Trash Talk hopelijk ook van een douche hebben kunnen voorzien, want dat heeft de band wel nodig na hun pakweg dertig minuten durende, woeste optreden waarin alle remmen losgaan. Vroeger bevond ik me nog wel eens – soms tegen wil en dank – in de moshpit maar die tijd heb ik gehad. Bovendien leverde het regelmatig gênante momenten op… Zodoende sta ik veilig gepositioneerd tegen een muur die al gauw meetrilt door het brute muziekgeweld en waar het zweet bij wijze van spreken vanaf druipt. Maar dat hoort erbij. De moshpit heeft over belangstelling niet te klagen, en al snel vliegen de eerste fanatiekelingen door de lucht. Op een gegeven moment duikt iemand zelfs van een speaker af. Ook Lee laat zich niet onbetuigd, want als hij niet op het lage podium staat, dan wel tussen de moshers of in de zaal. En zelfs achter in de zaal, wanneer hij iedereen aanspoort zo snel als mogelijk van de bühne naar de bar achterin te bewegen. Lee’s collega’s jagen er ondertussen de ene snelheidsovertreder na de andere doorheen. Met diverse songs die in lengte slechts rond een minuut klokken, loopt het aantal gespeelde songs al gauw op. En alleen de trouwe fan zal daarbij alles uit elkaar kunnen houden. Maar voordat het concert het gevaar loopt muzikaal in eenvormigheid te stranden, is het einde oefening. Een half uur is dan ook genoeg, het doel is bereikt, missie geslaagd. Hardcore punk zoals hardcore punk bedoeld is. 

Meer foto’s hier!

Mei 2012

CD’s

RUFUS WAINWRIGHT – Out of the game
Zo fanatiek als een collega zal ik nooit worden, zelfs het woord fan zal ik nimmer in de mond nemen – dat is in mijn boekje voor andere bands / artiesten gereserveerd – maar een bepaalde zwak voor Rufus wil ik wel toegeven. Toch kostte het me vaak moeite om me door zijn vaak rijkelijk georkestreerde en met veel drama omgeven albums heen te worstelen. Dit met producer Mark Ronson tot stand gekomen album, dat spaarzaam is in pathos en theatrale gebaren, en dankbaar put uit pop/rock en soul geworteld in de jaren zeventig, bevalt me dan ook erg goed. Alleen al de titelsong is de aanschaf waard – een van de beste songs van het jaar – maar gelukkig blijft het daar niet bij. Het zich via een dwarrelende synthesizer voortbewegende “Montauk” bijvoorbeeld, over zijn babydochtertje Viva, het voorzichtige dansbare “Bitter tears, de melancholische country-ballad “Respectable dive” of het luchtige “Perfect man”. Vergeet die albumtitel, want Rufus Wainwright speelt nog steeds mee, en wel op het hoogste niveau.

MYSTERY JETS – Radlands
De release van het vierde Mystery Jets album gaat gepaard met het in goed overleg plaatsgevonden vertrek van bassist Kai Fish die op eigen benen wil gaan staan. Hij werkte wel nog mee aan het in Texas opgenomen “Radlands” waarop de muzikale grenzen zijn verbreed met Americana, folk en country, hetgeen het meest duidelijk aanwezig is in songs als “Luminescence”, “The ballad of Emerson Lonestar” en “Take me where the roses grow”. “The Hale bop” doet denken aan The Doobie Brothers, “The nothing” is als een Instagram foto met 70s softrock filter, single “Someone purer” heeft een lekker meezingbaar koortje en zeventiger jaren poprock horen we terug op het vrolijke “Greatest hits”. De toevoeging van nieuwe elementen heeft de creatieve inspiratie goed gedaan, en minstens zo belangrijk is dat de band zijn talent voor het schrijven van solide, pakkende liedjes nog steeds in de collectieve vingers heeft zitten. Waar bij sommige bands de puf en de ‘flow’ bij album vier al is verdwenen, bewijzen Mystery Jets met “Radlands” bijna moeiteloos het tegendeel.  

DUCHESS SAYS – In a fung day t!
En alweer lukt het dit Canadees kwartet (uit Montreal) om bijna onopgemerkt een album - hun tweede - uit te brengen, het was in ieder geval opnieuw bijna ongezien van mijn radar geglipt. “In a fung day t!” – nee, ik heb ook geen idee wat het betekent – kwam in hun thuisland zelfs vorig jaar al uit. Jammer dat deze plaat tot dusverre van aandacht verstoken is gebleven, want deze met gezonde experimententeerdrift tot stand gekomen fusie van noiserock, electropunk en new wave, afgemaakt met de snerpende, soms maniakale zang van Annie-Claude Deschênes, is van harte aan te bevelen. Hopelijk merk ik album nummer drie een stuk sneller op!

RADAR EYES – Radar eyes
Debuutalbum van viertal uit Chicago dat meteen goed van start gaat met de uptempo psychedelische garagerocker “In love”, iets dat ze met succes herhalen via songs als “I am” en “Accident”. Op die momenten hebben ze veel weg van collega garagerockers Thee Oh Sees of het Britse The Lucid Dream. Voor “Disconnection” worden The Velvet Underground en Spacemen 3 van stal gehaald en het afsluitende “Side of the road” is een electrorocker in Suicide stijl. Tevens scheert de band langs The Jesus And Mary Chain (“Prairie puppies”) en de meer extraverte, lees: ‘noisy’ kant van het C86 spectrum, zonder ook maar ergens uit de bocht te vliegen. Maar dat zullen ze dan wel te danken hebben aan hun radarogen… Prima plaat! 

FLATS – Better living
Het is te hopen dat zanger Daniel Devine – zoon van Creation Records oprichter Alan McGee! – over een jaar of wat zich vocaal nog kan uitdrukken, want op het debuutalbum van zijn band Flats doet hij in elk nummer zijn stembanden grof geweld aan met zijn woedende, ziedende schreeuwzang. Maar die past dan ook naadloos bij deze hardgranieten, ‘old school’ trashpunk en non-conformisme à la Crass die het dan wel niet van zijn originaliteit moet hebben, doch dat meer dan compenseert met pure wilskracht, tomeloze energie en rotsvaste overtuiging. Kort maar krachtig, net als de songtitels die bijna allemaal uit één woord bestaan zoals “Buzz”, “Fast”, “Slam” en “Frostbite”. “Better living” is zonder twijfel een van de beste punkplaten van de afgelopen jaren. Ik zou er bijna anarchist van worden.

CEREMONY – Zoo
“Zoo” is het vierde album van deze Californische punkband, en laat ik eerlijk zijn door te zeggen dat ik ze voorheen niet kende. Dat Ceremony schijnbaar voorheen in muzikale zin een meer ‘hardcore’ karakter had, neem ik voor kennisgeving aan. “Zoo” is dus mijn eerste referentiepunt, en wat bij beluistering opvalt is dat het geheel zich niet laat wegzetten als wat ik vooraf stiekem bevooroordeeld had verwacht: een archetypisch Amerikaans punkgezelschap. Misschien waren ze dat ooit (?), maar als dat het geval was, dan zijn de fundamenten van “Zoo” in ieder geval verbreed en verdiept. De compacte opener “Hysteria” mag dan wel lekker lompe mid-tempo punk zijn, maar bij het afsluitende “Video” zitten we op Joy Division terrein. “Repeating the line” en “Quarantine” hadden niet misstaan op een garagerockcompilatie, en verder moet vooral de debuutplaat van Wire (’77) veel overuren hebben gemaakt, blijkens onder meer “Quarantine” en “Adult”. Dat valt te prijzen, want het maakt “Zoo” tot een dierentuin die het niet alleen van krijsende en wild rondslingerende apen moet hebben.

REN HARVIEU – Through the night
Haar naam doet Frans aan maar ze is afkomstig uit Manchester. Salford, om precies te zijn. Stadsgenoot- en dichter John Cooper Clarke laat zich lovend over haar uit in de ‘liner notes’ van het cd boekje. Terecht? Feit is dat Ren Harvieu een stem heeft die er zijn mag, overtuigend in zowel uithalende als klein gehouden momenten, melodramatisch klapwiekend boven weelderige arrangementen of als een romantische zucht zwevend tussen ingetogen gemusiceer. In stijl en sfeer ademt dit album de geest van Dusty Springfield, Shirley Bassey en vergelijkbare chanteuses anno de jaren 60, maar de retrostijl wordt nergens een gemakzuchtige pastiche; dat het een album van hier en nu is valt er gelukkig wel aan af te horen . Het is jammer dat Harvieu niet altijd is gekoppeld aan (door anderen, o.a. Dave McCabe van The Zutons, gepende) composities die zich kwalitatief kunnen meten met haar elegante, karaktervolle stem. Uitschieters zijn de titelsong, “Forever in blue” en “Tonight” die moeiteloos de concurrentie aan zouden kunnen gaan met collega Duffy.

THE LOST RIVERS – Sin and lostness
Een trio dat zich onmiskenbaar heeft laten inspireren door The Jesus And Mary Chain en My Bloody Valentine, dat kan alleen maar A Place To Bury Strangers zijn, toch? Eh… nee, want nu – eigenlijk al sinds 2008 – is er The Lost Rivers, een drietal uit het Duitse Baden-Württemberg dat op dit debuutalbum de lawaaiknop een ferme ruk in de richting van genoemde bands geeft, en dan bedoel ik zowel de originele bronnen als APTBS. Sterker nog, The Lost Rivers heeft meer weg van APTBS dan de noise inspiratoren waar zij weer de mosterd vandaan hebben gehaald. Vaak is het echter meer dan een gelijkenis en zou je bijna kunnen spreken van plagiaat. Maar goed, laten we het er maar op houden dat TLR het motto ‘beter goed gejat dan slecht verzonnen’ hoog in het vaandel heeft staan. Net als de neiging om er een wel erg negatieve wereldblik op na te gehouden, getuige titels als “Death drive”, “All dead (for the last 24 miles)”, “Deadend”, “Deny you” en “Fall”.

Met terugwerkende kracht

MY BLOODY VALENTINE – EP’s 1988-1991
Het heeft een eeuwigheid geduurd – niet in de laatste plaats ‘dankzij’ het geluidsperfectionisme van MBV opperhoofd Kevin Shields – maar eindelijk zijn alle EP’s plus bonus tracks in verzamelde vorm op cd verkrijgbaar. Nou ja, niet alle jammer genoeg, want alles voor ’88, zoals het magistrale noisepop duo “The new record by My Bloody Valentine” en “Sunny sundae smile” bestaan vooralsnog alleen in vinyl vorm. Maar toen had de band nog niet de transitie gemaakt naar voorlopers / blauwdrukleveranciers van het shoegaze genre, waar tot op de dag van vandaag dankbaar uit wordt geput, geciteerd of ronduit gejat. Wat MBV tot zo’n belangrijke band maakt(e), laat deze 24-koppige verzameling eens te meer horen. Bewerkte gitaarmuren- en lagen, variërend van razend naar sereen in combinatie met in mist omhulde zang zijn de belangrijkste kenmerken van de MBV sound die zich hier in verscheidene vormen aandient. Aan de ene kant van het spectrum zitten razende songs als noisekanon “You made me realise” en “Feed me with me your kiss” met zijn beukende ritmesectie, aan de andere zijde treffen we songs aan als het spookachtige, op een hiphopbeat ijlende “Instrumental 2” en dé ultieme dancetrip “Soon”. Superlatieven schieten tekort voor deze verplichte kost.  

SPACEMEN 3 – The perfect prescription
Het is bepaald niet de eerste keer dat het tweede album – oorspronkelijk uitgekomen in 1987 – van de psychedelische ‘drone rockers’ Spacemen 3 opnieuw wordt uitgebracht, maar als daarmee weer even de schijnwerpers komen te staan op deze invloedrijke cult band, wie ben ik dan om me daar druk om te maken? Volgend op het vooral door The Stooges en MC5 beïnvloedde debuut “Sound of confusion” maakte S3 met “The perfect prescription” de stap naar beduidend rustiger vaarwater, inspiratie halend uit gospel, country en folk. Meer kalmte en rust, maar dan van het gelukzalige soort, volgend op een shot heroïne. De albumtitel verwijst niet voor niets naar het volgens de band ideale ‘medicijn’: wiet, LSD, speed etc. Luister maar eens naar de bijna tien minuten durende onthaastingstrip “Ecstacy symphony / transparent radiation”. Wie liever het ‘oude’ werk hoort, kan terecht bij de verslavende (!) mantrarock van “Things’ll never be the same” en “Take me to the other side”. Een essentiële plaat in het S3 oeuvre. 

Singles

NOVELLA – EP
Drie jongedames uit Londen vormen samen Novella. In 2011 brachten ze hun eerste, aardige debuutsingle “The things you do” uit, waar ik echter niet van onder de indruk was, ondanks de goedkeuring en warme aanbeveling van The Horrors. Toeval of niet, maar op de cover van deze vijf nummers tellende EP, ziet het trio eruit als de enge zusjes van laatstgenoemden, met enge, dode ogen. Verdere vergelijkingen houden daarmee op, al hebben ze wel gemeen dat ze muzikaal enorm zijn gegroeid en ditmaal de aanbeveling wel waard zijn. Novella weet uitstekend de geest van 90er jaren shoegaze gestalte te geven, met Lush als lichtend voorbeeld. “He’s my morning” is de uitschieter van het kwintet, en wat betreft de songtitel “You’re not that cool” : dat zijn ze dus wel. Hopelijk gaan we hier nog meer van horen!

DEADBEAT ECHOES – Surge of youth
De eerste release op het label Louder Than War, waar zanger / producer / journalist John Robb een stevige vinger in de pap heeft. Tevens is dit het debuut van een nieuw veelbelovend kwartet tieners uit Manchester en (verre) omstreken, veelbelovend opererend op het snijpunt van postpunk en Kasabian. De titel “Surge of youth” slaat de spijker op zijn kop, want dit is een overtuigende, jeugdige sprong voorwaarts (inclusief een urgent klinkende sirene), die misschien maar twee minuten duurt, doch ook niet meer nodig heeft op zijn punt te maken. B-kant “Forces” doet er trouwens niet voor onder. Deadbeat Echoes: onthoud die naam! 

THE CAST OF CHEERS – Family
Niet vernoemd naar de spelers van een van mijn meest favoriete komische tv-series ooit, want de naam refereert aan de bandleden zelf, toen ze nog collega’s waren in een café namens Cheers. Wat voor muziek zouden ze in dat café hebben gedraaid? Eigenlijk is dat een retorische vraag, want het antwoord leidt zich als vanzelf af uit deze single. “Zet Foals nog eens op!” moet er vaak geroepen zijn. Waarop een glazenophaler stiekem een cd van zijn eigen band draaide, en het barpubliek verrast reageerde: “Is dit een nieuw nummer van Foals? Klinkt best goed!”

dinsdag 7 augustus 2012

Pinkpop (dag 3) - Landgraaf : Megaland : maandag 28 mei 2012

Zijn we op de derde en laatste Pinkpop dag op tijd voor Rival Sons? Commando Billy en ondergetekende schuiven in ieder geval tijdig aan in de rij wachtenden voor de toegangspoort van Megaland, maar je weet nooit hoe snel het gaat vlotten. Best snel, zo blijkt, en zo kunnen niet veel later de verrichtingen aanschouwen van de vier heren van Rival Sons. Ik ken ze niet, maar goed, we gaan op het positieve oordeel af van platenzaakeigenaar Rino. Die hoeven we na afloop van het concert niet op te zoeken om een hartig woordje mee te hebben, evenmin om te vragen of hij een cd van de band op voorraad heeft. Het is in de houding, aankleding en vooral de muziek van Rival Sons niet moeilijk gissen waar ze de inspiratie vandaan halen: jaren zeventig rock. Free, Led Zeppelin, Thin Lizzy, dat werk dus. Het kwartet voegt feitelijk niks toe aan wat we van het genre al kennen, clichés worden niet geschuwd, maar ach, voor een openingsband op de 3FM stage vervult het een nuttige functie.

Gers “Ik neem je mee hee hee hee hee!” Pardoel komt het hoofdpodium opgelopen met in zwart pak en zonnebril gestoken lijfwachten in lilliputterformaat, een ironische bedoelde knipoog naar al die zichzelf zo belangrijk vindende Amerikaanse rappers die zich graag laten omringen door kleerkasten, ook tijdens optredens. Gezien zijn populariteit is een opening spot op het hoofdpodium een logische keuze en de sympathieke Gers Pardoel maakt er dankbaar gebruik van. Het publiek laat zich “Broodje pakbao” – met The Opposites – goed smaken, en ook met “Bagagedrager” en vooral (en uiteraard) uitsmijter “Ik neem je mee” bereikt Gers het gewenste effect. Gers hangt niet de gangster uit, doet niet overdreven stoer, en appelleert met zijn positieve houding en catchy deuntjes aan een breed publiek. Van mij mag ‘ie.

Drie albums heeft Blood Red Shoes inmiddels uitgebracht, maar verder dan die eerste, het prima “Box of secrets” (2008), ben ik nooit gekomen. Niet dat Laura-Mary Carter en Steven Ansell het daarna zorgwekkend slechter gingen doen, maar zoals wel vaker met bands het geval is, hebben ze met hun debuut eigenlijk al hun beste kruit verschoten. Dat blijkt ook met dit optreden, waarin de echte smaakmakers van “Box of secrets” afkomstig zijn – o.a. “It’s getting boring by the sea”, “I wish I was someone better” en “You bring me down” – met de singles van de andere platen als goede, maar meer van hetzelfde, tweede. Zolang ze binnen hetzelfde idioom blijven opereren, lopen ze al snel tegen de beperkingen van hun eigen ‘gitaar-zang-drums-en dat was het’ kaders aan. The White Stripes konden dat met hetzelfde instrumentarium wel. Maar goed, misschien kan Laura-Mary – nog steeds een prettige verschijning overigens – inspiratie halen bij haar vriendje Felix White die met zijn band The Maccabees met album nummer drie een voorlopig artistiek hoogtepunt heeft bereikt. Jammer dus dat Pinkpop nou net die band dit jaar niet heeft teruggevraagd. 

Misschien leuk voor tussen de schuifdeuren of op het straatmuzikantenfestival, maar op het hoofdpodium van Pinkpop wordt al gauw duidelijk dat Seasick Steve hier feitelijk niets te zoeken heeft. Een zeventiger met een markante kop en een scriptwaardig levensverhaal die zijn eigen gitaren in elkaar knutselt is ongetwijfeld interessant als curiositeit maar de muzikale kant van het verhaal is toch beduidend minder opmerkelijk. Als Steve en zijn drummende kompaan het bij twee nummers hadden gelaten, dan was dat precies voldoende geweest, daarmee zo ongeveer de reikwijdte van zijn muzikale spectrum afdekkend. Helaas heeft hij een uur tot zijn beschikking, dat onder meer wordt benut voor het uit het publiek op het podium halen van een voor Steve veel te jonge meid die even bij opa op schoot mag komen zitten. Beetje dubieus natuurlijk, doch vertel dat maar eens aan zijn seasick sjtieve. 

Liefkozend wordt hij ‘Herbie’ genoemd, net als die VW (ook Duits!) uit de Disney films, en dan heb ik het over Herbert Grönemeyer. Een opvallende want niet voor de hand liggende naam binnen de Pinkpop programmering maar Jan Smeets is fan en vergis je niet: Herbert verkoopt de HMH uit. Mijn oudste broer, zelfverklaard liefhebber van Herbie, kan het weten want hij was erbij. Ofschoon onze muzikale smaken behoorlijk verschillen, geef ik hem te kennen dat ik de kans om Herbie te gaan zien niet aan mij voorbij zal laten gaan. Zo gezegd, zo gedaan, al is het niet van begin tot einde, want met The Specials in aantocht, is het zaak om op tijd in het voorste vak bij het hoofdpodium plaats te nemen. Herbie heeft er zin in, niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat hij al jarenlang had gehoopt op een uitnodiging van Jan. Als hij zich waagt aan een behoorlijk beetje Nederlands met voldoende Duits accent, dan heeft hij de toeschouwers eigenlijk al voor zich gewonnen. Mij ook, zeker met publieksfavoriet “Halt mich”, dat vrij snel in de set opduikt, en dat ik in verband met een werkopdracht – lang verhaal – gedurende enige weken vaak heb gehoord, niet tot vervelens toe overigens, want het intrigeerde alleen maar meer. De kers op de taart volgt ’s avonds, wanneer ik tot mijn grote verbazing en verrassing Herbie op nog geen twee meter van me zie afstaan, kijkend naar Bruce Springsteen. Niemand lijkt het te beseffen, behalve ik. Zonder probleem gaat de goede man met mij op de foto, en wanneer omstanders in de gaten hebben om wie het gaat, is Herbie na nog een fotoverzoekje of drie weer vertrokken naar – zo ik vermoed – de luwte van de backstage area. Herbie, bedankt! 

Het was een feestelijk optreden dat The Specials vorig jaar gaven in de AB te Brussel, en met die goede herinnering wandel ik met gelijkgestemden het voorste vak in om verzekerd te zijn van een plek op korte afstand van het podium. We hadden ons de moeite van het tijdig inschuiven kunnen besparen, want net als twee dagen eerder, toen The Cure hier aantrad, blijft het er rustig. En heel wat lui die er al stonden voor onze komst, blijken niet of nauwelijks interesse te hebben voor The Specials. Zij zijn namelijk in afwachting van The Boss. Achter me staat de ene Springsteen fan aan de ander uit te leggen dat er zo dadelijk een ‘reggae bandje’ gaat spelen, en als het optreden eenmaal van start is gegaan, en ik mijn enthousiasme betuig door mee te zingen en te dansen, kan dat rekenen op meewarige blikken van de Boss adepten. Het feestje moet het toch al doen zonder de zieke Neville Staple, waardoor de communicatie met het publiek meer bij gitarist Lynval Golding en de doorgaans stugge Terry Hall komt te liggen. De ideale sfeer of in ieder geval zoals ik die in de AB ervoer, kan derhalve jammer genoeg niet worden gecreëerd, maar dat mag de pret niet drukken. Hoe zou dat ook kunnen met een setlist waar geen speld tussen te krijgen valt, klassiekers en/of persoonlijke favorieten bevattend als “Too much too young”, “Rat race”, “Gangsters”, “A message to you Rudy”, “Stereotype” en “Man at C&A”. Dat ook nu weer “Ghost town” opvallend absent is, het zij de band vergeven. “Enjoy yourself” zo zongen ze, en zo is het maar net.   

Niet gedacht dat folk ooit nog eens zo populair zou worden. Er was een tijd dat het genre toch vooral geassocieerd kon worden met geitenwollen sokken types, ongewassen mannen in slobbertruien met baarden en lang haar, oubolligheid, en allesbehalve sexy. Nu staan al ruim voor aanvang de fans, veelal jonge meiden, vooraan het podium te dampen in afwachting van Mumford & Sons. Folk is de nieuwe indie, al dan niet vermengd met pop en rock, en gezichtsbeharing is optioneel geworden. Zanger Marcus Mumford is door zijn huwelijk met actrice Carey Mulligan – een goede keuze, als je het mij vraagt – bovendien interessant geworden voor paparazzi. Allemaal leuk en aardig, maar de band is niet aan mij besteed. Ik ben toch al geen ‘folkie’, en als het toch moet, dan liever met een briljante dronkaard achter de microfoon, luisterend naar de naam Shane MacGowan. Daar had ik al die meisjes wel eens voor willen zien soppen…

Pinkpop nadert zijn einde, in ieder geval op de 3FM stage, waar we al aangenaam verpozend op een bankje de bijpassende klanken van James Morrison tot ons nemen. Een beetje braaf weliswaar – Sky Radio is nooit ver weg – maar de timing is perfect: de juiste muziek op het juiste moment. Het zonnetje schijnt nog steeds, de sfeer is relaxed en de sympathieke en montere James – als zijn roepnaam ‘Jim’ is, dan hebben we een verder niet ter zake doend Doors moment – kabbelt aangenaam voorbij. Af en toe hoor ik iets dat me bekend voorkomt, in het bijzonder de prettige single “You give me something”. Ik heb zelf ook een ‘something’ gekregen. Of gekregen, was het maar, want gekocht voor twee bonnen, ergo € 5,-. Daarvoor heb ik dan een stokje gekregen met er in gekrulde vorm omheen gewikkeld een soortement van aaneengeregen chips – in kwantiteit minder dan de inhoud van een mini zakje - gedoopt in chilipoeder. Het zag er intrigerend uit maar uiteindelijk heb ik me dus laten foppen door een hoopje gebakken lucht. Benieuwd wat ze volgend jaar gaan bedenken. 

Je kunt zeggen wat je wilt van al die Boss fans, maar trouw en fanatiek zijn ze wel. De rest van het programma kan ze ogenschijnlijk geen ruk schelen, de echte diehards houden al de gehele dag residentie in het voorste vak – met alle irritaties van dien – en ze laten hun liefde niet onbetuigd door en masse te komen opdagen in verscheidene, de lange carrière van The Boss overspannende T-shirts. Kijk, daar loopt er eentje rond in een tour shirt van twintig jaar geleden. Waarschijnlijk heeft iedereen ook een exemplaar aangekocht waarop de datum van vandaag prijkt. Zoals bekend stond Bruce Springsteen & The E-Street Band hier twee jaar geleden ook al, maar het schijnt dat hij zelf graag wilde terugkomen. En Jan Smeets zal de laatste zijn om daar ‘nee’ tegen te zeggen, al was het maar vanwege de verzekerde ticketinkomsten die het met zich meebrengt. Afijn, Bruce doet zijn ding, en of je er nu van houdt of niet, ’s mans werklust, enthousiasme en passie zijn even ongebreideld als bewonderenswaardig. De echte fans kennen uiteraard elk nummer, zelfs van meest recente album “Wrecking ball”, maar voor mensen zoals mij gooit Bruce er gelukkig enkele wie-kent-ze-niet songs / hits doorheen zoals “Because the night”, “I’m on fire”, “The river”, “Born to run” en “Born in the USA”. Leuk en onverwacht is zijn cover van “69 tears”, samen met Garland Jeffreys, die over enige tijd voor heel wat minder publiek op dezelfde plek mag terugkomen voor een bijdrage aan Pinkpop Classic. En zo eindigt de 43e editie van Pinkpop dat het voor ondergetekende in muzikaal opzicht vooral van oudgedienden moest hebben en daarnaast, zoals gewoonlijk, van sfeer, gezelligheid en vrienden. De Pinkpop 2012 app kan van de telefoon worden verwijderd, volgend jaar download ik geheid de opvolger. 

Meer foto’s hier!