dinsdag 30 oktober 2012

Pukkelpop (dag 3) - Kiewit (Hasselt) : Een groot weiland : zaterdag 19 augustus 2012

We beleven de laatste festivaldag van Pukkelpop, ofschoon commando Billy en ik na al het muzikale aanbod nog een laatste overnachting in Zonhoven te wachten staat. In de ochtend word ik iets vroeger dan de vorige dag al uit mijn tent gefikt. De zon toont zich opnieuw ongenadig. Na ons ontbijt lopen we naar het festivalterrein. Onderweg zien we iemand zich douchen in een autowasserette naast een tankstation – de persoon in kwestie heeft wel een zwembroek aangetrokken, want hij is voor iedereen zichtbaar – en we komen de eerste bezoekers tegemoet die sjouwend met hun kampeerspullen richting auto of bus gaan. We komen iets te vroeg aan en zodoende moeten we een minuut of tien wachten voordat de festivalpoorten worden geopend. Eenmaal binnen brengen we een bezoek aan de toiletunits waarvan er nu nog veel schoon want ongebruikt zijn. En dat is maar goed ook want in de toiletcabine is het vanwege de warmte niet te harden en dat zou met een penetrante poep- en/of pieslucht helemaal een verschrikking zijn geweest…

Voor ons staat een groepje zich stoer gedragende tieners zich vol te gieten met pintjes, alsof ze het noodlot willen tarten. Als dat over enkele uren maar geen comateuze toestanden oplevert. We staan in de Shelter waar we vandaag veelvuldig te vinden zijn, het meest van alle podia. Het programma-aanbod in deze tent spreekt me deze dag namelijk het meeste aan, te beginnen met Ceremony. De Amerikaanse band leerde ik dit jaar voor het eerst kennen via album “Zoo”, ofschoon ze al sinds 2005 aan de door punk geplaveide weg timmeren. Begonnen als hardcore band en inmiddels geëvolueerd naar gezelschap dat in hun stevige punk met schreeuwzang (van de energieke frontman Ross Farrar) elementen van onder meer Joy Division heeft geïncorporeerd. Van “Zoo” worden diverse songs gespeeld, met “Hysteria” als hoogtepunt, en pas tegen het einde van de set worden de beginwortels van de band aangeboord met sneller werk. Dat was ook wel nodig want het optreden dreigde wat te verzanden in een bepaalde eenvormigheid. 

Er staan hooguit een man of twintig in de hete Castello. Tja, onbekend maakt onbemind en het blijft onder deze weersomstandigheden nu eenmaal een tent waar je niet zomaar even naar binnenloopt. Zonde, want daardoor moet Troumaca (uit Birmingham) het stellen met een handjevol toeschouwers terwijl ze op basis van een frisse combinatie van dub, indie, drum’n’bass en tropische invloeden meer hadden verdiend. Ik raadde op dit weblog al eens aan hun gratis EP “The gems” te downloaden via hun website, en dat wil ik bij deze graag herhalen. “Fire”, het meest aanstekelijke nummer van die EP, bewaren ze tot het laatst. Dat het me desondanks tot slechts een halfslachtig dansje kan verleiden, ligt louter en alleen aan de hitte. Maar ja, dat was met zo’n songtitel ook wel te verwachten natuurlijk. 

Schuilend onder de schaduw biedende luifel van een kraam waar redelijk goede zaken worden gedaan met de verkoop van stukken meloen, horen we flarden van The Joy Formidable op het hoofdpodium. Veel krijgen we er niet van mee want we hebben meer oog voor passerende bezoekers. Bovendien is dit slechts een tussenstop op weg naar Howler. Voor mij is het de derde keer dit jaar dat ik de band live zie spelen. Het viertal gaat opvallend van start met een geslaagde Suicide cover (“Ghost rider”) en een nieuwe song (“Louise”) om vervolgens terug te keren op vertrouwd terrein met vooral van “America give up” getrokken liedjes die zich ophouden tussen surfrock en garagepunk. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat gezet tegenover de twee Howler concerten die ik zoals gezegd dit jaar al meemaakte (beide in Paradiso overigens), dit optreden op de een of andere wijze wat flets afsteekt. Niettemin vind ik het een van de leukste bandjes die 2012 tot nu toe heeft opgeleverd. 

Vroeger – ik heb het nu over begin jaren negentig – was ik fan van Thee Hypnotics, een cool as fuck band uit London die op zijn beurt fan was van MC5 en The Stooges. Zo klonken ze en zo zagen ze er ook uit. Alsof ze rechtstreeks met een tijdmachine uit het Detroit van eind jaren zestig, begin jaren zeventig waren gezapt. Een grote Thee Hypnotics poster sierde mijn slaapkamermuur en ik zag de band diverse malen gedurende de allengs minder wordende stadia van hun carrière. Hun eerste optreden in Nederland (Utrecht, Vrije Vloer) staat me onder meer bij omdat ik toen, op de eerste linie voor het podium, Jim Jones tussen twee nummers door een pepermuntje aanbod en hij me vroeg: “Is it spiked?” Nadat ik hem ervan had overtuigd dat er geen LSD inzat, stopte hij het snoepje in zijn mond. Afijn, Thee Hypnotics zijn in 1994 ophouden te bestaan, maar Jim is nog steeds actief, in zijn eigen The Jim Jones Revue. Leuk voor hem, maar geef mij Thee Hypnotics maar. In TJJR kan ik zo goed als niets ontdekken wat laatstgenoemde zo ruig, cool en spannend maakte, wel een hoop op mij als niet boven het maaiveld uitstekende rock’n’roll vermengd met blues en soul. Sorry Jim, maar het pepermuntje houd ik dit keer voor mezelf. 

“In the belly of the brazen bull” is de eerste plaat van The Cribs die ik niet van ze heb gekocht want de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat elk nieuw album dat ik aanschafte minder gedraaid werd dan de vorige. Het debuut en de opvolger bevallen me nog het best, en ofschoon daar zo nu en dan iets van live wordt gespeeld, laat ik de band voor wat het is. Althans, één nummertje meepikken doe ik wel, ‘for old time’s sake’. Wel kijk ik uit naar Trash Talk, het uit Californië afkomstige hardcore punk kwartet, dat ik twee maanden eerder in het Eindhovense skatedomein Area 51 gedurende een heftig half uur de boel op stelten zag zetten in een uit zijn voegen barstend zaaltje. De band heeft gedurende haar zevenjarig bestaan een geduchte live reputatie opgebouwd waar Pukkelpop vandaag mee kennis mag maken. Na een log en zwaar intro wordt al gauw het snelheidspedaal ingetrapt, en vanaf dat moment raast de band furieus en onstuimig door de setlist heen, met als spervuur op het publiek afgeschoten, korte, heftige nummers. Zanger Lee Spielman is halverwege het concert al het publiek ingedoken dat hem letterlijk op handen draagt. Gitarist Spencer Stevenson klimt tegen het einde een toren in om eenmaal boven aangekomen als een topless, van het zweet druipende veldheer het beneden liggende mosh slachtveld te overzien. En hij zag dat het goed was. En wij ook!

Ik moet even schakelen wanneer Jessie Ware zegt dat ze drie jaar geleden ook al eens op Pukkelpop stond. Was het festival er dan al zo vroeg bij deze artieste? Nee, want Jessie staat nog niet zo lang op eigen voeten. Ze refereert aan het optreden van Jack Peñate bij wie ze toen achtergrondzangeres was. Opeens valt het kwartje want ik was daarbij. Sterker nog: ik heb toen een foto van haar gemaakt zonder te weten wie ze was. Hoe dan ook, Jessie staat nu op eigen benen, haar met elegante soulpop gevulde debuutalbum “Devotion” mag op overwegend positieve kritieken rekenen en eh… ik ben nog niet helemaal overtuigd. Moest ik kiezen tussen Jessie en haar voormalige ‘broodheer’, dan ga ik voor de laatste. Toch geef ik haar het voordeel van de twijfel omdat ik denk dat haar liedjes, zoals het sensuele “Running”, beter tot hun recht zouden komen in een andere setting. 

‘Never a dull moment’ bij Pulled Apart By Horses. In Paradiso deden ze tijdens London Calling de kleine bovenzaal doen exploderen, en ook nu weten ze tijdens de toegestane veertig minuten speeltijd een puike show neer te zetten. Misschien niet zo heftig als tijdens Trash Talk, maar op zichzelf beschouwd maken ze van de Shelter ‘the place to be’ met knallende punksongs voorzien van titels die de lading meer dan dekken: “Back to the fuck yeah”, het venijnige “V.E.N.O.M.”, “I punched a lion in the throat” en het afsluitende “High five, swan dive, nose dive”. Tussen de nummers door wordt er gegrapt en gegrold met het publiek of onderling, want humor is een onderdeel van deze band. Daarna is het tijd voor een ijsje want met dit warme weer heb ik weinig trek in iets anders. De bouletten, hamburgers en frites laat ik voor wat ze zijn. Dat geldt ook voor The Shins die ik zo goed als helemaal mis, ofschoon ik er best wat meer van had willen zien. 

Kun je het nog herinneren? Of op zijn Zweeds: Hüsker dü? Yes we can. Het was in 1987 dat ik laatstgenoemde band voor het eerst én het laatst zag op Pinkpop. Een memorabel optreden. Ik weet niet of ik toen ook Bob Mould voor het laatst zag, of dat ik zijn volgende band Sugar ooit ergens live heb meegemaakt. Als dat al zo was, dan is me dat dus niet bijgebleven. Afijn, Bob is back, met grijs haar en een ziekenfondsbrilletje op zijn neus. Hij is hier helaas niet om Hüsker Dü een eerbetoon te geven maar om “Copper blue” (1992), het debuut van Sugar en NME’s album van dat jaar, te spelen. Jammer genoeg heb ik nooit zoveel opgehad met Sugar, dus wanneer Bob er toch één nummertje Hüsker Dü tegenaan gooit (“Make no sense at all”), dan is dát voor mij het moment om op te veren en te hopen dat Bob binnenkort ook door de reüniekoorts wordt aangestoken… Niet lang nadat Bob de bühne heeft verlaten, volgt het meest indrukwekkende ‘hüsker dü’ moment van het festival: de aangekondigde één minuut stilte ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de storm die vorig jaar over het Pukkelpop terrein raasde. Een bijzonder roerend stiltemonumentje dat gelukkig niet wordt ontsierd door ‘lollige’ schreeuwers of andere respectloze asocialen. Het enige wat wij, gezeten op de naast de Wablief? tent geplaatste tribune, als een droeve herinnering door de stilte heen horen, is het zachte gesnik van een meisje. Om stil van te worden. 

Na dit mooie moment laat ik me door commando Billy overhalen om weer eens de Castello in te duiken. Hij wil Lower Dens checken. Zelfs de naam zegt me weinig dus ik moet het programmaboekje uit mijn broekzak trekken ten behoeve van nadere informatie. Er wordt gestrooid met termen als post-rock, Krautrock, ‘kosmisch ritme’ en gerefereerd aan de bands The XX en Deerhunter. De hitte trotserend begin ik me bij het tweede nummer af te vragen of we wel bij de juiste band zijn. Hmm, tijd klopt, locatie ook. En toch, het kan aan mij liggen, maar waar in het boekje nadrukkelijk wordt ingezoomd op een frontvrouw, zie ik alleen maar kerels op het podium staan. Of is die ene met dat donkere haar dan soms…? Wanneer de derde song ten einde loopt, vind ik de vraag eigenlijk al niet meer zo interessant. Urgenter is de vraag: kunnen we a.u.b. deze zweetopwekkende sauna weer verlaten? 

Een stel Zweden dat rondhangt op een Graveyard. In uiterlijk en sound is evident dat ze daar aan het graven zijn geslagen. En wat hebben ze uit de grond getrokken: de jaren zestig en zeventig. De langharige variant welteverstaan, die heen en weer zwiept tussen Led Zeppelin, Cream en Black Sabbath, om de bekendste referentiepunten maar eens te noemen. Zo modern als een bruin / oranje pedaalemmer van Brabantia maar wat geeft het, de vier heren weten er wel raad mee. Wat oud is hoeft nog niet versleten te zijn. Waarschijnlijk is het in optima forma genietbaar met een stickie in je knar maar ook zonder geestverruimende middelen kun je het goed opzuigen. Als een stofzuiger van Nilfisk. Ook uit Zweden trouwens. 

Rap, ik heb er weinig mee. Althans live, want dan vind ik het maar al te vaak verzanden in door elkaar heen schreeuwende individuen die om de haverklap roepen dat ik mijn handen in de lucht moet gooien alsof het me niets interesseert. Ik ga dan ook meer uit nieuwsgierigheid kijken naar Odd Future – voluit Odd Future Wolf Gang Kill Them All of ingekort OFWGKTA – dan dat het me muzikaal interesseert. Na alle positieve berichtgeving over het controversiële rapcollectief ben ik via internet aan het luisteren geslagen maar sorry, heren critici, dit is niet aan mij besteed. Net zo min als de her en der seksistische, anti-homo en andere voor het shockeffect bedoelde teksten van Tyler, The Creator, die meer blijk geven van een dwarse tiener dan een creatief genie. Jammer dat niet gekozen is voor het veel interessantere The Internet, van OFWGKTA leden Syd Tha Kyd en Matt Martians dat begin dit jaar met het helaas ondergesneeuwde “Purple naked ladies” (soul / hiphop voor de 21e eeuw) met wat mij betreft één van de beste platen van 2012 op de proppen kwam.     

Op Pinkpop dit jaar liet ik ze schieten, maar nu pikken we – eigenlijk meer door toeval dan door opzet – toch een stuk van The Hives mee. En in ieder geval een paar van hun leukste nummers zoals “Hate to say I told you so”, “Go right ahead” en “Tick tick boom”. De band gaat voor het beproefde recept met Howlin’ Pelle Almqvist in de rol van veelvuldig met het publiek communiceerde spreekstalmeester. In 2000 zag ik de band voor de eerste keer (in de Effenaar) en toen viel mijn mond bijkans open. Twaalf jaar later blijkt aan de formule op zowel plaat als bühne amper te zijn gesleuteld – eigenlijk alleen de uniforme outfits zijn aan verandering onderhevig – en die biedt hooguit aan de nieuwbakken fans iets verrassends. 

Is het mogelijk om twee bands tegelijkertijd te ondergaan? En dan ook nog eens van een afstand? Commando Billy en ik doen in ieder geval een dappere poging. Gezeten op een zodanige plek op de tribune bij de Wablief? tent kunnen we zowel een blik werpen in de Marquee waar Miike Snow – een van de opvallend vele Zweedse acts dit jaar – hun dance pop ten beste geven als uitzicht hebben – al is het slechts een gaatje – op duo The Black Keys die op het hoofdpodium hun gestaag toenemende populariteit en uiteindelijke doorbraak vieren met hun alternatieve rock’n’roll. Om laatstgenoemde ook echt te horen moet ik me toch even naar het hoofdterrein begeven. Een kleine tien jaar geleden stond de band op het Metropolis festival. Ik heb ze toen gezien maar ik kreeg toen niet de indruk dat ze ooit nog eens zo groot zou gaan worden. Een insluipende vorm van metaalmoeheid voorkomt dat ik lang blijf hangen, en de hitte begint toch ook weer parten te spelen. Terug naar de tribune maar weer, waar eerlijk gezegd ook Miike Snow langs me heen gaat. Twee bands tegelijkertijd, nee, dat werkt dus niet. Hadden we kunnen weten.  

Een fan van Enter Shikari zal ik wel nooit worden. Een paar nummers van de (o.a.) metal / drum’n’bass / indie band trek ik nog wel, maar een heel concert… Het zal ook de reden zijn waarom ik nooit albums en alleen een paar singles van de band heb aangeschaft. Eigenlijk zijn we hier nu vooral aanbeland omdat er verder toch niets anders is dat onze interesse wekt en omdat we naar verwachting – en dat blijkt ook te kloppen – weer diverse vrienden en bekenden tegen het lijf zullen lopen. Van de zon hebben we gelukkig weinig last meer want die is al aan een afdaling begonnen. Het aftellen kan bovendien beginnen want er zijn nog maar enkele uren te gaan voordat Pukkelpop voor ons dit jaar ten einde is. Op weg naar het hoofdterrein passeren we de Marquee waar Wilco net begonnen is met hun set in een redelijk gevulde tent. Verder lijkt iedereen zich nu te begeven richting hoofdpodium waar het een drukte van belang is. 

Het siert de sympathieke Dave Grohl dat hij perse terug wilde keren naar Pukkelpop als goedmaker voor iedereen die ze vorig jaar moest missen na het afgelasten van het festival vanwege de storm met dodelijke gevolgen. Je kunt van Foo Fighters houden of niet maar er valt niet te ontkennen dat de band zich live voor het volle pond geeft. Ze staan dan ook ingepland voor een 2,5 uur durend concert. Dat is mij teveel van het goede – het is daarbij niet de eerste maal dat ik de band zie – maar op wat ik ervan meekrijg, en dat is ruim een uur, valt niets af te dingen. Opener “White limo”, te vinden op de door indindo samengestelde promotionele cd die Chokri onder diverse bezoekers werd verspreid :-), is een knallend begin, gevolgd door een trits singles (“Rope”, “My hero”, “All my life”) die de stemming er meteen inbrengen. We wisten al dat Bob Mould als gastspeler zou worden geïntroduceerd en dat gebeurt al vroeg in de set. Uiteraard na “My hero”, want Bob is Dave’s muzikale held. Jammer dat er niet samen met Bob iets uit de Hüsker Dü catalogus wordt gevist, en dat de gastmuzikant slechts met twee FF liedjes mag meespelen alvorens weer in de coulissen te verdwijnen. Grohl herinnert zich de eerste keer dat hij hier stond, zijn debuut op een groot festival voor een handvol mensen dat de moeite had genomen naar de eerste band van de dag te komen kijken. Toen bestond Pukkelpop uit nog maar één podium en stonden er minder dan tien bands op het affiche. Op dat affiche prijkte de naam Limbomaniacs maar die hadden afgezegd en ter vervanging werd een nog onbekende groep namens Nirvana neergezet. Afijn, ik was er toen ook, en helaas ook weer niet. Nirvana deed destijds de Pukkelpop aftrap, 21 jaar later mag Grohl het met trots afsluiten. 

Ons laatste bezoek aan de Shelter heeft voor ons een aangename verrassing in petto. Het zich sinds dit jaar weer bijeengeraapte Refused – alweer een Zweedse act trouwens – zet namelijk een gedreven en zeer overtuigende performance neer. Binnen het punkgenre wordt Refused als een legende betiteld, niet in de laatste plaats dankzij album “The shape of punk to come”, dus bepaalde verwachtingen zijn er wel. Nu zijn in het verleden behaalde successen geen garantie voor de toekomst maar Refused maakt de belofte meer dan waar. Zanger Dennis Lyxzén is een bevlogen frontman die ergens voor staat. “Free Pussy Riot” staat op de bassdrum gekalkt en dat is geen loze, ‘lekker makkelijk scoren’ gebaar. Lyxzén houdt een vlammend betoog, en zijn collega bandleden vormen het muzikale equivalent waarbij genoemd album ruimschoots aan bod komt. “Refused are fucking dead” heet een van de songs. Nou, dacht het niet! Want in weerwil van hun naam is Refused een meer dan welkome, levendige afsluiter in de Shelter.  

Nog één act scheidt ons van het vuurwerk waarmee Pukkelpop traditioneel wordt afgesloten, en dat is Dizzee Rascal. Die wacht niet totdat in de nachtelijke hemel vuurpijlen in veelkleurigheid uiteenspatten, want hij heeft zo zijn eigen knallers. “Holiday” bijvoorbeeld, en dat is ook altijd een beetje het gevoel tijdens deze dagen, en natuurlijk “Bonkers”, de ultieme partytrack die nooit gaat vervelen. Een confettikanon spuit iedereen onder, de meute ontploft en iedereen gooit er nog een laatste spring- hos- of dansbeweging uit. Terwijl we onze eigen naborrel houden van onze laatste consumptiebonnen en we naderende, met linten gewapende festivalvrijwilligers het terrein even gestaag als gedecideerd zien verkleinen, brengen we een toast uit op een veel te warme maar uiteindelijk wel weer geslaagde Pukkelpop editie. Want we dan nog niet weten is dat onze nachtrust in de vroege ochtend zal worden verstoord door campingburen met een voorliefde voor één specifiek electro album. Toegegeven, een verdomd goede plaat van een mij onbekende artiest, maar niet als je probeert te slapen, en dat wordt door commando Billy dan ook luid en duidelijk te verstaan gegeven… met succes! Enkele uren later, na een korte nachtrust, pakken we ons boeltje op en in, Zonhoven achter ons latend. De zon daarentegen reist met ons mee, nog feller en heter dan voorgaande dagen. Om ‘bonkers’ van te worden. 

Meer foto’s hier!

zaterdag 27 oktober 2012

Pukkelpop (dag 2) - Kiewit (Hasselt) - Een groot weiland : vrijdag 17 augustus 2012

Het is ergens rond een uur of acht in de ochtend wanneer ik wakker word. Ik lig in mijn tent op een weiland in Zonhoven. Het is nog uit te houden maar een half uur later voel ik me als een kip in een oven, klaar om te worden gegaard. Welkom op Pukkelpop, dag twee. Het belooft weer een hete dag te worden, wat zeg ik: dat is het al. Commando Billy, Wilms en ik beginnen de dag met een ontbijt in een binnenplaatsje van een naast onze ‘camping’ gelegen huis. De bewoners, een van typische Vlaamse vriendelijkheid overlopend jong gezin, zijn collectief in de weer om hun gasten een ontbijt mét (spek en ei) of zonder voor te zetten. Het gaat er gemoedelijk en niet waterdicht aan toe – op de tweede dag hadden we makkelijk kunnen ontbijten zónder te betalen, maar zo zijn we natuurlijk niet – en in de schaduw is het er goed uit te houden. De binnenplaats grenst aan een tuintje en daarin staan enkele tentjes, opgesteld in een cirkel. Het lijkt erop dat onze nieuwe ontbijtplek ook standplaatsen verhuurt. Nu nog een werkend toilet voor de grote(re) behoefte… Nadat we afscheid hebben genomen van Wilms, beginnen we aan onze voettocht naar het festivalterrein. Met een gematigd tempo weliswaar want teveel inspanning moet worden vermeden. Voor ons geen bloed, zweet en tranen. Nou ja, wel zweet. En water en muziek.

Bij sommige bandnamen denk ik wel eens: ‘Hadden ze nou niets beters kunnen verzinnen?” Dat heb ik bijvoorbeeld met Dog Is Dead, een naam die, zeker met de huidige temperaturen, associaties oproept met een hond die het loodje heeft gelegd in een afgesloten auto zonder water. Specifieker zou dat een naam opleveren als Dogs Die In Hot Cars, maar geloof het of niet: een andere Britse indie band is ze daar al mee voor geweest! Laten we die ongelukkige naamkeuze even buiten beschouwing laten en de focus verleggen op de vijf jongeheren uit Nottingham en hun indiepop die ik op dit blog eens omschreef als ‘levenslustig’, ‘uitbundig’ en verwant aan Vampire Weekend, Local Natives en Mystery Jets. Dat was op basis van hun eerste EP “Your childhood”. Sindsdien zijn er een stuk of wat singles verschenen en een album is niet ver weg. Het oogt allemaal fris – in elk geval frisser dan een dode hond – en slecht is het niet, maar het beklijft beduidend minder dan zweet op van douches verstoken lichamen. En dat zijn er nogal wat hier.  

Het lijkt wel de naam van een tekenfilmfiguur: Hong Kong Dong. In realiteit zijn het vier Gentenaren maar die zanger in zijn glimmend zwart plastic jack heeft wel Aziatische trekken. Hij blijkt Boris te heten. Of ‘Bolis’, zoals wij denken dat Chinezen het uitspreken. Ik had graag HKD gekoppeld aan het gezegde ‘een goed begin is het halve werk’ – ze zijn namelijk de eerste band in de Club vandaag – maar als mijn blikken halverwege elk liedje afdwalen naar het tentzeil, een voorbijlopende festivalganger die de tijd nu al rijp acht voor een frites stoofvlees, een vlek op mijn broek etc., dan lijkt Hong Kong verder weg dan ooit. In 2009 was ik zo slim om er in de warmste tijd van het jaar op vakantie te gaan. Nog nooit zoveel gezweet tijdens een stedentrip. Daarbij vergeleken is Pukkelpop een eitje. Maar ja, ik word er niet koeler van. 

Na onze eerste speciale bierensessie van de dag sjokken we terug naar de Club om de verrichtingen te volgen van de onnavolgbare Willis Earl Beal. De Wesley Snipes-lookalike is ongetwijfeld de enige artiest die zich op dit festival laat ‘begeleiden’ door een oude bandrecorder die spoelen met primitieve lo-fi brouwsels afdraait. De eigenaardige Willis zingt er met zijn rauwe, soulvolle stem overheen als een man die worstelt met innerlijke demonen. Eigenlijk houdt hij niet van optreden maar hij staat er toch maar, soms zelfs op een stoel. Het is geen zelfbewuste ‘act’, want het komt authentiek over. Alsof Willis, in zijn zwarte ‘Nobody’ T-shirt, niet helemaal spoort. En dat zou zo maar kunnen. Het levert muzikaal niet iets op waar ik enthousiast van raak, maar tot op zekere hoogte wel intrigeert. Hoe dan ook, goed dat er van die maffe loners als WEB rondlopen in de wereld der muziek. Al was het maar als een tegenwicht voor al die gladde, zielloze meuk waar de hitparades vol mee staan. Tip voor Chokri: nodig volgend jaar Harry Merry eens uit! En zet hem dan in de tent met de naam die gelijkstaat aan de gemiddelde reactie op deze artiest: Wablief? 

Ik wil mensen soms wel eens wat op de mouw spelden, en wanneer ik commando Billy wijsmaak dat het Amerikaanse kwintet O'Brother muziek maakt in de lijn van de soundtrack van speelfilm “O’Brother where art thou”, dan vind ik dat zelfs aannemelijk klinken. Het wordt echter al snel duidelijk dat het gezelschap meer thuis is in zwaar aangezette post-rock dan bluegrass en country. Niet slecht gedaan maar ik zie me er geen cd van kopen. “Water of bier?” vraag ik commando Billy wanneer we de tent weer verlaten. Het wordt water want de ‘twee voor de prijs van één’ deal blijft aantrekkelijk zolang we niet worden verlost van de warmte. Want O’Mother, wat is het heet! 

 

Het scheelt dat ik ze al twee keer eerder heb gezien, want daarom voelt het minder als een gemis wanneer ik voortijdig het optreden van Breton voor gezien houd. Hun electro-indierock is namelijk geen partij voor waartegen het moet opboksen: de hitte. Ja, ik verval in herhaling maar we staan dan ook in de Castello, het enige overdekte podium waar je tegen beter weten in naar binnenloopt om opnieuw te worden geconfronteerd aan het volledige gebrek aan een zuchtje frisse lucht of verkoeling. Hooguit als je bij de uitgang blijft staan. “Other people’s problems”, zo heet het debuutalbum van Breton, en de band lijkt als enige geen probleem te hebben met de onaangename temperaturen van hun tijdelijke omgeving. Op het zo goed als gelijktijdig plaatsvindende Lowlands heeft de organisatie ervoor gekozen om tenten te voorzien van airco. Dat zou ook op Pukkelpop geen overbodige luxe zijn geweest. 

Eén van de leukste acts op het London Calling festival afgelopen mei was Oberhofer, vernoemd naar zanger / gitarist Brad Oberhofer, die dit jaar aangenaam verraste met zijn debuutalbum “Time capsules II”. De energieke krullenbol maakt aanstekelijke en makkelijk meezingbare gitaarpopliedjes met ‘ooh ooh ooh’ koortjes, waar ik met een natte vinger – niet van het zweet, maar van het speeksel – een soort kruising in hoor van een vrolijke Strokes, The Drums in een al net zo jolige bui en collega jonge honden Howler, die we overigens een dag later op Pukkelpop mogen verwelkomen. De joviaal zingende Brad is een spring in ’t veld en zijn songs hebben een zonnig karakter. En dan niet zonnig op de wijze waarop wij die momenteel ervaren natuurlijk, want dan waren we al lang afgehaakt. 

De teller stond op tien: het aantal keren dat ik Maxïmo Park live heb mogen meemaken. Op zich al bijzonder, maar minstens zo opmerkelijk is dat het altijd in gezelschap was van blogparty en headmusic. Een aantal malen betrof het op zichzelf staande concerten in binnen- en buitenland, voor het overige ging het om festivals waar MP ‘toevallig’ op het affiche stond. En zo ook nu weer, op Pukkelpop, waar ik de band al tweemaal (of was het drie keer…?) eerder heb zien optreden. Ik verkeer in vertrouwd gezelschap en samen trotseren we de hitte want MP is het waard. Nieuwe album “The national health” blaakt van gezondheid, de band heeft er zin in, Archis betrap ik op een brede grijns, Lukas doet hakketak met zijn handjes, Duncan zwiept zijn gitaar omhoog, Paul draagt een kek hoedje en Tom eh.. drumt. Koppel dat aan een setlist die rijkelijk strooit met niet stuk te krijgen publiekslievelingen met namen als “Graffiti”, “Girls who play guitars” en “Limassol” en een geslaagde ‘nummer elf’ is een feit. Of dit de eerste is van een nieuw tiental valt door een combinatie van factoren te bezien, maar zolang MP zichzelf vitaal en relevant blijft houden, zal het aan de band niet liggen…    

Ik weet niet of hij het uit de beschrijving van het Pukkelpop programmaboekje heeft afgeleid, maar commando Billy dirigeert ons naar de Club tent omdat hij eventjes ‘een neger’ namens Willy Moon wil zien. De naam zegt me vaag iets, er wordt gerept van blues en mijn brein is van mening dat de naam Willy Moon gevoelsmatig die van een neger is. Het zal vast de hitte zijn… Afijn, Willy blijkt een slanke, blanke jongeman in een pak van goede snit te zijn. Dat hebben we alvast fout. Met de blues zitten we goed, maar wel een variant vermengd met rock’n’roll en hiphopachtige beats (met dank aan een drumster van vlees en bloed). Een aparte vogel, deze Willy, en ik snap waarom Jack White hem tekende voor zijn Third Man platenlabel.

We lopen naar de Marquee dus hoe toepasselijk is het dat we daar op The Walkmen stuiten. En onze aankomst is nog goed getimed ook: de band staat op het punt hun in ieder geval meest bekende, en na al die jaren (2004) hun stiekem nog steeds beste nummer te spelen: “The rat”. Een toffe song, maar daarna is de koek snel op, simpelweg omdat de set bijna ten einde is. Ik zal het verder onbesproken laten, want ik krijg ze later dit jaar toch nog een keer te zien, en wel op het London Calling festival in november a.s. We besluiten weer een pauzemoment in ons dagprogramma te creëren en derhalve besluiten we ons geluk te beproeven op het hoofdterrein bij de speciale bierentent, in de hoop dat we daar de ideale combinatie schaduw / zitplaats / koele consumptie / goed uitzicht kunnen vinden. Van Walkmen naar Sitmen. 

Het is bepaald geen bioscoopweer en dus laat ik Two Door Cinema Club aan me voorbijgaan. Althans, ik heb er de puf niet voor en geen zin in om me voor het schaduwloze hoofdpodium te begeven. Commando Billy en ik weten een plekje te bemachtigen aan een tafel van waaruit we in ieder geval de band in kwestie kunnen horen en af en toe zelfs zien, al was het maar via de naast het podium gehangen grote videoschermen. Het is opmerkelijk hoe snel de drie jonge Ieren zo enorm aan populariteit hebben gewonnen. De band pretendeert niet met iets nieuws op de proppen te komen, want inspiratiebronnen als Bloc Party en Franz Ferdinand zijn evident. Maar dat neemt niet weg dat het songmateriaal bijzonder ‘catchy’ is, vlot, opbeurend en je kunt er nog op dansen ook. Gezeten aan een bank kom ik wat het laatste betreft niet verder dan het tappen van een voet en het ritmisch schudden van een leeg plastic bekertje, maar dat is op zich ook al een verdienste. Nieuwe album “Beacon” ken ik (nog) niet maar wat daar aan onbekends naast publieksfavorieten als “Undercover Martyn” en “Something good can work” voorbij komt schuiven, klinkt even vertrouwd als prettig.  

Het is aangenaam vertoeven op mijn relaxte plek maar ik besluit toch op te staan voor Sam Sparro. Commando Billy blijft liever nog even zitten. In de behoorlijk volle Marquee tref ik een uitbundige sfeer aan. Dat komt op conto van Sam Sparro die je even het gevoel geeft dat dansen de beste remedie is tegen plakkende kleding en verhitte gezichten. Het publiek gaat uit zijn dak op single “Happiness” – blijkbaar een grote hit hier – terwijl ik zelf er wat extra zweetdruppels uitpers met een dansje op “Black & gold”, één van de beste singles van 2008. Met zijn funky electro disco zorgt Sam (en zijn band niet te vergeten) voor een heuse ‘party vibe’ van het soort dat ik nog niet eerder heb gevoeld tijdens deze festivaleditie. Met een mopje van de house klassieker “Gypsy woman” (“Ladadi ladada”, u kent het vast wel) van Crystal Waters, een jaar of drie geleden door Sparro gecoverd, gooit hij de extraverte zanger nog wat olie op het feestvuur. Vraag die man volgend jaar terug a.u.b.!

In de categorie ‘even kijken en dan weer snel wegwezen’ valt Skindred. Zanger Benji ken ik nog van zijn vorige band Dub War. Ergens medio jaren negentig stonden ze op London Calling en in mijn platenkast huist – vermoedelijk onder een laagje stof – hun EP “Mental” (1994), een kruising tussen metal en dub / reggae. Niet zo heel vaak gedraaid, als ik me goed herinner, en daarna geloofde ik Dub War wel. En dat geldt nu ook voor Skindred, alleen een stuk sneller. Dat is inherent aan een festival waar genoeg valt te kiezen, inclusief de keuze om even juist geen band te kijken. En dat gaat vandaag dus nog een aantal malen gebeuren. 

Een aantal jaren geleden was de Club te klein voor het eerste Pukkelpop optreden van Band Of Skulls en aangezien we geen zin hadden om ons naar binnen te proppen, vingen we hooguit wat flarden op buiten de tent totdat we verkasten naar een andere locatie. Dat laatste geldt nu ook voor de band die voor de tweede maal zijn opwachting maakt op Pukkelpop. De Marquee is een maatje groter maar ook hier wordt het allengs drukker. De stevige indierock van het trio uit Nottingham is niet consistent van aard. Zodra de eerste tonen van bijvoorbeeld “I know what I am” en “Death by diamond and pearls” worden ingezet of een nummer als “You’re not pretty but you got it goin’ on” zich aandient, begint het publiek zich opgewonden te roeren. Maar even zo vaak is de ontvangst wat lauw en wordt er vooral uit beleefdheid geapplaudisseerd. Wat dat betreft had de titel van hun tweede album niet beter gekozen kunnen worden: “Sweet sour”. Zoet en zuur dus.  

Dat we Keane meekrijgen ligt aan het simpele feit dat ze op het hoofdpodium spelen en wij wederom zijn neergestreken aan een tafel nabij de speciale bierentent waar we in ieder geval de muziek kunnen horen. Af en toe zie ik het bezwete gezicht van Tom Chaplin op het videoscherm verschijnen. In principe hoeft hij zich weinig moeite te geven want de band heeft geopteerd voor een set zonder risico’s met alleen het saaie “The starting line” als inzakmoment. Aan commando Billy is dit allemaal duidelijk niet besteed maar net als op Pinkpop, een paar maanden eerder, heb ik nog steeds een klik met hun ‘best of’ waartoe vandaag gespeelde liedjes als “Somewhere only we know”, “Everybody’s changing”, “This is the last time”, “Bend and break” en “Bedshaped” behoren. En laten die nou allemaal op het eerste album staan… 

Op bezoek bij opa. Over onze tijd bij Grandaddy kan ik niet zoveel zeggen, want langer dan tien minuten duurt het niet dus om basis daarvan iets te gaan roepen… In ieder geval wordt in het korte tijdsbestek, zoals grootvaders plegen te doen, een anekdote uit het verleden opgevist, en laat dat nou iets zijn waar ik op zat te wachten: hitje “A.M. 180” (1998), instant herkenbaar dankzij een memorabel keyboardmotiefje. “Dat was het hitje, nu kunnen we weer aftaaien”, zeg ik gemakzuchtig. Mijn festivalpartner sputtert niet tegen, net als ik met de gedachte dat we het liefst weer zouden bankhangen met een witbiertje of een kriek voor onze neus. Via een omweg die ons langs de club voert waar de Britse singer / songwriter Fink ons welgeteld een half liedje bij de les houdt, komen we derhalve weer aan bij de schaduwzone waar we opnieuw neerzijgen als door de hitte gevelde oude mannen. Eén van deze mannen zal nog even een blik werpen in de tent waar Joy Orbison (interessante woordspeling) zich in nevelen hult en vanachter zijn laptop en knoppendozen een mengeling van house, dubstep en minimale techno ten beste geeft. Visueel gezien valt er niets te beleven, voor het muzikale had ik best nog wat langer willen blijven, maar helaas: ik bevind me in de Castello waar het wederom zeer onaangenaam warm is. 

Een aantal jaren geleden zag ik het optreden van Lykke Li (haar laatste drie nummers spelend, wil dat zeggen) – als eerste act in een – mede vanwege het tijdstip – niet bepaald gevulde Marquee toen ze nog tot de categorie ‘opkomende artieste’ behoorde. En dat was pas één album (“Youth novels”) geleden. Drie jaar na laatstgenoemde is de Zweedse zangeres gepromoveerd naar het hoofdpodium met alleen de hoofd-act boven zich. Wat precies de oorzaak is van deze ‘rise to fame’ durf ik niet te zeggen, al zullen singles “Little bit” en “I follow rivers”, in Nederland vooral bekend geworden in de succesvolle coverversie van Triggerfinger, er vast mee te maken hebben. Het succes heeft haar blik niet op vrolijk gezet, maar tweede album “Wounded rhymes” is dan ook een serieuze en donkere aangelegenheid, met de titel als hint naar de inhoud. Van de in zwart gestoken zangeres gaat een droefgeestige schoonheid uit, wat haar aantrekkelijk maakt. De setting op het podium is sfeervol. De pulserende elektronica, de soms op tribale danspassen gelijkende bewegingen van Lykke Li, haar slagen op een alleenstaande trom en cymbal zijn enkele opvallende elementen binnen een optreden dat best aardig is, maar niet als echt memorabel de boeken in zal gaan. 

Wel gedenkwaardig is het optreden van The Stone Roses. In de jaren negentig maakte ik voor het eerst een concert mee van TSR, vervolgens viel het doek voor de band, en nu zie ik ze na zeventien jaar maar liefst twee keer binnen een tijdsbestek van evenzoveel maanden. In juni jl. gaven ze een soort try-out in de Heineken Music Hall die kippenvelmomenten teweegbracht (hier te lezen), maar vanavond gaan ze ‘voor het echie’. De band is inmiddels nog beter op elkaar ingespeeld, en waar de HMH het nog zonder sfeer verhogende achtergrondprojecties (kunstschilderwerken van John Squire, bekend van de platenhoezen) en toegift “I am the resurrection” moest stellen, krijgen we ditmaal het totaalpakket. Inbegrepen daarbij zijn een zich helemaal aan gitaarsolo’s – bijna nummers op zich – verliezende Squire en een voor de camera met poppetjes spelende en met papieren vliegtuigjes in de weer zijnde Ian Brown. Het uitmuntende drumwerk van Reni bewijst waarom zijn vertrek destijds het begin van het einde van de band inluidde, en Mani heeft de mooiste basgitaar van het hele festival. Vanaf het moment dat hij openingsnummer “I wanna be adored” inzet, maakt zich (weer) een gevoel van euforie van mij meester dat vooral naar boven komt tijdens songs van het klassieke debuutalbum zoals “Shoot you down”, “She bangs the drums”, “Made of stone” en “Waterfall” (inclusief de psychedelische achterwaartse rit “Don’t stop”. En even dansen op “Fools gold” natuurlijk. O ja, en cool’s gold, want het is gelukkig afgekoeld wat na weer zo’n hete dag voor een aangename gevoelstemperatuur zorgt, en dat maakt deze concertbelevenis extra prettig. Al is prettig misschien wat minnetjes uitgedrukt voor deze triomf die alle warmteontberingen de moeite waard heeft gemaakt en voor ondergetekende een onbetwist hoogtepunt van dit festival betekent. Na afloop word ik aangeklampt door uitgaanstijger Rob J die verklaart dat hij tijdens het concert zelfs heeft gehuild van emotie. Een mooie onthulling om mee te eindigen.

De Club sluit af met Charles Bradley & His Extraordinaires, een soulneger die bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Na eerder dit jaar een aantal oudgedienden uit eveneens het soul- en funkgenre overtuigend live aan het werk te hebben gezien – refererend aan Sharon Jones & The Dap Kings (Pinkpop) en Betty Wright (North Sea Jazz) – hoop ik dat zich opnieuw een revelatie aandient. Laat ik vooropstellen dat Charles uitstraalt meer dan genoeg soul en funk in zijn toges te hebben, maar op de een of andere wijze wil het – de strakke band ten spijt – niet echt vlammen. En dat voor een man die in het verleden zijn brood heeft verdiend als James Brown imitator. Wanneer hij na een omkleedpauze terugkeert in een mouwloos vest en van een ruigere, rock’n’rollachtige uitstraling blijk geeft, en ook het tempo wat wordt opgeschroefd, lijkt het tij te keren. Maar dat houdt niet lang aan en zodoende valt al snel het besluit om achter onze tweede Pukkelpop dag een punt te zetten. 

Meer foto’s hier!

 

 

zaterdag 20 oktober 2012

Pukkelpop (dag 1) - Kiewit (Hasselt) : Een groot weiland : donderdag 16 augustus 2012

Heet? Wat heet! Want tergend warm is het dit jaar op Pukkelpop. Met ruim boven de 30 graden Celsius stijgende temperaturen leent het festival zich niet om zoals gebruikelijk van band naar band te hoppen. Dat gebeurt weliswaar, echter minder vaak en alleen als de behoefte c.q. noodzaak groter is dan het gevecht tegen de hitte. Vorig jaar hadden we de storm die een even abrupt als tragisch einde maakte aan Pukkelpop 2011, maar dat was hoogstwaarschijnlijk een even unieke als bizarre eenmalige gebeurtenis. Doden vallen dit jaar gelukkig niet, hooguit van het dak vallende mussen. Het zijn vooral zwetende lijven, puffende gezichten en het zoeken naar schaduw en verkoeling die in 2012 het festivalbeeld bepalen. Natuurlijk gaat het ook om de muziek, maar daarover later meer. Want eerst moeten commando Billy, Wilms (mee voor één dag) en indindo en plekje zoeken voor tenten en auto. De geïmproviseerde camping waar we in 2011 voor het eerst onze haringen in de grond sloegen, blijkt dit jaar geen optie. Men viert namelijk een huwelijksfeest dus de camping is alleen voor genodigden. Begrijpelijk. Onze reguliere camping is eigenlijk al volzet, al weet headmusic een plek te regelen waar we uiteindelijk toch maar geen gebruik van maken. Het staat er reeds hutje mutje. En niet alleen daar, want wanneer we ons geluk beproeven bij het volgende kampeerterrein, blijkt die ook al vol te zijn. Na een stukje te zijn doorgereden, komen we terecht bij de laatste camping die Zonhoven scheidt van niemandsland en waar nog volop plek te vinden is. Het is van hier een stuk verder lopen naar het festivalterrein maar we hebben tenminste ruimte en rust. Nou ja, relatieve rust dan. Onze vaste brasserie (ontbijt-, was- en schijtgelegenheid) is gesloten (!) doch gelukkig is er een vlakbij gelegen alternatief. Voor het ontbijt althans. Nadat ik tijdens het tent opzetten en inruimen een liter zweet uit het lijf heb gegutst (Zonhoven? Zonneoven!), en dat enigszins heb kunnen aanvullen met een flesje Radler uit een serie van twaalf (thanks headmusic!), kunnen we onze eerste trektocht van dit jaar maken naar het festivalterrein. 

Eerste band: Cloud Nothings. Althans het staartje van hun optreden. Wel een ideale band om mee te beginnen, want die naam van ze leent zich uitstekend voor mijn hittethematiek. Cloud Nothings, wolken van niks. Als in: geen wolken, een correcte weergave van de weersomstandigheden. Waren er maar wolken, en dan zou ik het niet eens erg vinden als daar net zo’n kortstondig, onstuimig buitje uit zou vallen als op het podium valt waar te nemen. Indie rock met een rafelrandje, zo stel ik op het eerste gehoor vast. Doe rustig aan jongens, denk ik bij mezelf, het is veel te warm voor dit soort fratsen. Tijd voor een speciaal biertje, al zou een bekertje water nu beter zijn. Maar dat zal ik in de loop van dit festival vaak genoeg naar binnen gieten. 

Nietsvermoedend betreden we de tent die Castello heet. De plek van de tent is die waar eertijds de Wablief? Stage te vinden was, maar die is verplaatst naar de plek waar eerst de Chateau stond. De Chateau bestaat niet meer, uit piëteit met de slachtoffers van vorig jaar die daar gevallen zijn. Maar eigenlijk staat daar dus gewoon dezelfde tent. Kunt u het nog volgen? Hoe dan ook, de Castello. De naam suggereert een kasteel maar het is een tent waar de temperatuur hoog genoeg is om op je buik een eitje te bakken. Afijn, de naam Magnetron was beter geweest. Maar dat weten we nog niet wanneer we de tent binnenlopen. Ik wil een band uit Manchester zien genaamd Stay+. Eerste domper: in het halfduister staat een man achter een laptop dus dat is visueel gezien al niet zo interessant. Domper twee: de muziek – ik noem het even heel algemeen ‘dance’ – kan me niet bekoren. Maar eigenlijk is dat ook een meevaller want dat betekent dat we hier hoeven te blijven. Stay? Dacht het niet! 

Next stop: The Jezabels. Daar valt toch geen woordspeling op te maken die hitte-gerelateerd is, toch? Klopt. Maar ze hebben wel een single getiteld “Endless summer”. Een eindeloze zomer, zie je het al voor je? Dat je drie maanden lang moet zwoegen onder de terreur van een genadeloze zon. Dat valt uit te houden met een strand, privé-zwembad of permanente airco bij de hand, maar niet op een tot festivalterrein omgetoverd groot weiland waar ze uitgerekend die schaduwrijke bomen hebben neergehaald. The Jezabels moeten qua hitte wel wat gewend zijn, als Australiërs zijnde. Van hun muziek krijg ik geen koude rillingen – was nu wel fijn geweest – maar hun radiovriendelijke indierock met epische en ‘feel good’ trekjes lijkt me gesneden koek voor Amerika. Zangeres Hayley Mary is de onderscheidende factor. Niet omdat ze geen pondje teveel weegt, maar vanwege haar stem. 

En toen waren we weer terug bij de Magnetron alias Castello. Je gaat er niet voor je lol in, hadden we al kunnen vaststellen, maar nu sluiten we zelfs aan in een (korte) rij. Hebben die wachtenden het nog niet warm genoeg dan? Vast wel, maar de reden voor deze drukte is het feit dat Alt-J hier staat te spelen. Gelet op het succes van het album “An awesome wave” was een plek in de Marquee – om mee te beginnen – een meer voor de hand liggend podium geweest voor deze vier folktronica jongemannen uit Leeds. Ik heb zelf genoemd album aangeschaft maar het kost me moeite om me te warmen (!) aan meer dan een handvol nummers. De nummers zitten vernuftig in elkaar, het is origineel maar wat me op afstand houdt is dat stemmetje. Ik denk iedere keer: zingt Joe Newman met opzet zo of gaat dat vanzelf? Veel tijd om daarover na te denken gun ik me eigenlijk niet, want het zweet kringelt van mijn rug in mijn bilspleet. Alt-J, was het maar Kalt-J. Hoog tijd voor een koude jongen dus.  

“Wat zullen we drinken, zeven dagen lang? Wat zullen we drinken, wat een dorst”, zong de Nederlandstalige band Bots in de jaren zeventig. Hoe toepasselijk, ook al duurt Pukkelpop maar drie dagen. En wat we zullen drinken begint steeds meer duidelijk te worden: water. Veel water. Dat ik met Bots aan kom zetten, is niet toevallig, want het vormt een mooi bruggetje naar The Bots, een chocoladekleurig duo (twee broers) die tevergeefs proberen om met de simpele combinatie gitaar en drumstel iets te verzinnen wat de beperkingen van genoemd instrumentarium doet overstijgen. Sorry jongens, The White Stripes, The Black Keys en Blood Red Shoes – om de meest bekende maar even te noemen – zijn jullie al voor geweest. Ze spelen een soort punkrock, mocht u het echt iets interesseren. Ik zeg: breng Jack & Meg weer bij elkaar. Of alleen Meg voor mijn part. Laat haar een uur soundchecken en je krijgt de tent vol, hittegolf of niet. The Bots? NotS! 

Het heeft even geduurd maar eindelijk valt er vandaag een muzikaal hoogtepunt te noteren. Het was te verwachten dat The Horrors daar voor zorg zouden dragen. Met een albumscore van drie uit drie en goede ervaringen in het verleden – met hun optreden in Doornroosje in 2010 als mijn persoonlijke hoogtepunt – kon het eigenlijk niet misgaan. Bovendien krijg ik dit keer live uitvoeringen van derde album “Skying” te horen, want daar was bij eerdere optredens nog geen sprake van. De nadruk vandaag ligt op genoemde plaat, met een paar uitstapjes naar voorganger “Primary colours”, terwijl de fase “Strange house” een gesloten boek blijft. Zoals gezegd vormt de Krautrock – psychedelica – 80s new wave marinade van The Horrors het eerste lichtpuntje op muzikaal gebied van de dag, met prima uitvoeringen van onder meer “I can see through you”, “Still life” en het lange, afsluitende “Moving further away”. Het doet je bijna even de warmte vergeten. Want ja, die hitte zijn we voorlopig nog niet kwijt. Een ware horror. 

Oké, het wordt even zoeken met die bruggetjes naar warmte, hitte, zon en aanverwanten. Bij Django Django, want daar zijn we nu aanbeland, mag ik graag verwijzen naar de hoes van hun debuutalbum waar een niet nader te bepalen creatuur – of is het slechts een ‘vorm’ – zich voortbeweegt door een woestijn. U bent bekend met de weersomstandigheden in een woestijn tijdens kantooruren? Mooi, mijn punt is gemaakt. De vier heren hebben zich in identieke overhemden gehuld – waar zich ongetwijfeld van die zweetzoutkringen in hebben gevormd, of praat ik nu gewoon voor mezelf? – en hun meerstemmige liedjes, waarbij niet valt te ontkomen aan een vergelijking met The Beta Band, gaan erin als koek. Jammer dat er een overlap zat tussen DD en The Horrors want ik had graag meer van die koek gegeten. Zeker wanneer je een hap hebt genomen van “Default”, een van hun leukste liedjes, zoals te merken aan de publieksreacties. 

OK, de volgende woordspeling kwam spontaan voorbij gewaaid, zonder er over hoeven na te denken: Sunblock Party. Ik weet het, een briljante ingeving. Op de camping had ik me al goed ingesmeerd, maar als ik sommige hoofden en lijven om me heen zie, dan heeft dat niet voor iedereen prioriteit. Dat zij maar een pijnlijke en slapeloze nacht tegemoet mogen gaan. Maar eerst genieten van Bloc Party, ook al is nieuw album “Four” zo vers van de pers dat het nog niet is ingeburgerd bij de volle zon trotserende toeschouwers die zich voor het hoofdpodium hebben verzameld, ondergetekende incluis. Maakt niet uit, want tegenover elke onwennig ontvangen nieuwkomer (“Kettling”, “Team A”, “Octopus”) staan in verhouding drie vertrouwde publiekslievelingen die met het nodige enthousiasme worden omarmd. De setlist is een pick & mix uit de BP catalogus, en je merkt: hoe ouder de song (“Banquet”, “So here we are”, “Helicopter”), des te luider het gejoel. De grijns van Kele Okereke (kleurig shirt, korte broek) spreekt boekdelen. O ja, mag ik tenslotte ook even vermelden dat drummer Matt Tong een zonnebril over zijn eigen, gewone model droeg. Ik zou toch eens van die klepjes overwegen, Matt. Het ziet er niet sexy uit maar verscholen achter je drumstel valt dat amper op. 

Op North Sea Jazz dit jaar had Lianne La Havas  menig hart gestolen met haar ontwapenende uitstraling en fijne liedjes. Net wanneer ik de tent binnenloop speelt ze mijn favoriete nummer, het lieflijke “Au cinéma”. Ik zou het er bijna warm van krijgen ware het niet dat dit reeds het geval is. Het wordt derhalve tijd om weer een beetje schaduw op te zoeken en dan liefst zittend met een speciaal biertje in de hand. Die gedachte wordt door velen gedeeld dus het is bij de met zeilen overdekte zitbanken geen eenvoudige opgave om een plekje te vinden waar je niet wordt gehinderd door de niet aflatende zonnestralen. We smachten naar het moment dat de zon ondergaat en de temperatuur naar verwachting zich gaat verlagen naar aangenamere omstandigheden. Weten wij veel dat de weergoden vanavond anders hebben beslist. Afijn, tot hier mijn hitte-bruggetjes want ondanks de aanhoudende warmte komen we op een gegeven moment op het onvermijdelijke punt dat we, voor vandaag althans, de zon eindelijk kwijt zijn.

Het had niet veel gescheeld of ik had met Björk een taxi gedeeld. Dat zit zo: in 1993 gaf de zangeres voor het eerst een aantal concerten in Nederland. Ik had een ticket gekocht voor haar optreden in Noorderligt (RIP) te Tilburg. Ik was aan de late kant dus een taxi leek de beste optie. Toen ik er eentje opmerkte, zag ik een aantal jongedames er naar toe hollen. Eén van hen was Björk. In de wetenschap dat we dezelfde bestemming hadden, hoefde ik maar te roepen of ik er nog bij mocht, konden we de kosten delen. Niet gedaan. “Too shy”, om Kajagoogoo te citeren. Sindsdien heb ik Björk tenminste één keer (Pinkpop) en hooguit twee keer (eh… weet ik niet meer) gezien. Hoe dan ook zitten er pakweg twintig jaar tussen Noorderligt en Pukkelpop en in de tussentijd heeft de eigenzinnige zangeres zich gemanifesteerd als een blijvend en altijd voor verrassingen zorgend individu in de popmuziek. Alhoewel popmuziek, dat is een veel te enge term voor het spectrum dat Björk bestrijkt, zoals ook vanavond weer blijkt. Samen met een dameskoor in futuristisch aandoende jurken kiest Björk – zelf gehuld in buitenissige kledij (een jörk) en een blauwe carnavalspruik – niet voor de makkelijkste weg door de ‘hitjes’ achterwege te laten, en veelvuldig te putten uit “Biophilia”, haar laatste album dat enige investering vergt van de luisteraar. Veel relatief voor de grote massa onbekend materiaal dus, waarbij single “Hunter” – van “Homogenic” (1997) – misschien het meest bekend in de oren klinkt. Enerzijds kan ik Björks niet voor de hand liggende setlistkeuze wel waarderen, anderzijds had het geen kwaad gekund het publiek wat meer tegemoet te komen. 

Tijdens eerdere optredens die ik van ze zag vond ik The Big Pink wat zwaar op de hand en serieus. Meer The Big Black dan The Big Pink. Zeker toen ik tijdens een concert in Paradiso weinig meer van ze zag dat wat schimmige contouren. Met het meer popgerichte tweede album “Future this” is er kleur op de wangen gekomen. Misschien lijkt het slechtst zo, maar de band, in ieder geval zanger / gitarist Robbie Furze, maakt de indruk er meer lol in te hebben. “Velvet” klinkt bijna vrolijk. Of ligt dat aan mij? Blogparty vindt het leuk maar besluit op een gegeven moment toch dat het bedtijd is. Bed zoals in ‘bed & breakfast’. Tja, als er nou op loopafstand een dergelijke slaapgelegenheid zou zijn, en niet al te duur uiteraard, dan hadden we het over een serieus alternatief voor het gehannes in een tent in de hoop dat je buren jouw rust respecteren. Commando Billy heeft het over het meenemen van een fiets volgend jaar. Dat scheelt in het lopen, maar beter slapen – The Big Sleep – doe je er niet van. 

Eén van de meest bijzondere optredens die ik ooit op Pukkelpop heb mogen meemaken is er eentje van (Leslie) Feist, de Canadese singer/songwriter. Zeker weten doe ik het niet, maar ik geloof dat het in 2004 was. Ik kende haar muziek niet, ze trad ’s avonds laat op in de Club en ze verraste me op aangename wijze. In mijn concerteindejaarlijst eindigde ze ergens in de top 5. Daarna zag ik haar nog een keer of twee en ook toen viel ik voor de charme van de liedjes en haar vertolkster. Ditmaal is dat niet anders, in de staart van de eerste Pukkelpop dag, waar ze met band en een driekoppig, rond één microfoon verzameld dameskoortje (hoe knus!) de Marquee naar haar hand weet te zetten. Bijvoorbeeld met het vrolijke, lichtvoetige “I feel it all” of de uitbundige aanstekelijkheid van “Sea lion woman”. Zo wordt het zelfs een beeste feest met Feist. 

Social Distortion bestaat al sinds 1978, maar alleen zanger / gitarist Mike Ness is de enige overgeblevene van de originele line-up. Wat ooit een punkband was, moet in de loop der jaren zijn verworden tot een standaard rock gezelschap waar wat mij betreft alle scherpe randjes vanaf zijn geschaafd. Ik begrijp dat de band op basis van hun veteranenstatus tot afsluiter op de Shelter stage is verkozen, maar liever had ik op dit late uur nog wat echt vuurwerk meegemaakt. Mijn gedachten gaan hierbij uit naar een band als Cerebral Ballzy die de boel lekker had kunnen wakker schudden met een after midnight moshpit en soortgelijke capriolen. Een potje échte distortion dus. 

Vorig jaar stond ze ook op het programma, net als diverse andere bands, maar om bekende redenen heeft haar optreden toen niet plaatsgevonden. Ik ben blij dat Tune-Yards (eigenlijk tUnE-yArDs) in 2012 is teruggevraagd want haar vrolijke, maffe, originele popliedjes, waar tweede album “Whokill” vol van staat, wil ik graag eens in een live setting meemaken. Merrill Garbus is een aparte jongedame met verfstrepen in het gezicht die de kunst van vocale acrobatiek beheerst (op een creatieve, onorthodoxe wijze) en liedjes in elkaar knutselt met afropop, ukelele, onverwachte overgangen, scheve indie, lo-fi en een gezonde dosis eigengereidheid, conform hoe ze haar artiestennaam typografisch spelt. Een beetje vreemd maar wel lekker, en een goede keuze om in de late uurtjes van de Club het publiek mee te verrassen.

Het wordt tijd om huiswaarts te gaan. Nou ja, wat dan voor enkele dagen voor ‘thuis’ moet doorgaan: onze tenten in een weiland te Zonhoven. We sjokken langs de Marquee waar Mark Lanegan en zijn band een poging doen om ons nog wat langer op het festivalterrein te houden. Hij doet zijn best maar we vinden het wel goed zo. Ik bedenk me opeens dat ik Mark, al dan niet op Pukkelpop, in diverse hoedanigheden heb gezien: solo, als lid van Queens Of The Stoneage, samen met Isobel Campbell en als helft van The Gutter Twins. Maar als zanger van Screaming Trees, want zo leerde ik hem voor het eerst kennen eind jaren tachtig, heb ik hem nog niet meegemaakt. Kijk, dat lijkt me wel een reünie waard. En met die gedachte zetten we koers naar Zonhoven, voorzichtig marcherend in relatieve koelte. 

Meer foto’s hier!