woensdag 20 maart 2013

Foals / Jagwar Ma - Amsterdam : Paradiso : zaterdag 16 maart 2013

Vijf jaar geleden zag ik Foals voor het eerst live op het eerste Polsslag festival in de Ethias Arena te Hasselt. Het festival heeft het na een tweede editie in 2009 niet overleefd, maar Foals is ‘still going strong’. Sterker nog: het is de band sindsdien alleen maar voor de wind gegaan, zowel in artistiek opzicht als qua publieke belangstelling. In thuisbasis Engeland sowieso, maar ook in Nederland. Van dat laatste word ik me eigenlijk pas goed bewust op deze avond dat de band in een al sinds weken uitverkocht Paradiso staat. Als trouw lezer van NME kan ik goed inschatten hoezeer een bepaalde ‘indie band’ in Engeland in trek is, maar aangezien ik geen luisteraar ben van 3FM of andere Nederlandse radiostations en ik de OOR nog slechts terloops lees, kan ik niet altijd goed inschatten hoe populair diezelfde band in Nederland is. Wat Foals betreft hoef ik me dat niet meer af te vragen, getuige de publieksreacties die de band in Paradiso teweeg weet te brengen. Het leidt op momenten tot bijna euforische taferelen, en daar word ik aangenaam door verrast. 

Over euforie gesproken: dat gevoel overspoelt me al bij het voorprogramma. Maar ik heb dan ook erg uitgekeken naar Jagwar Ma van wie ik hoge verwachtingen heb. Op de website van Paradiso stond pas één dag voor het optreden vermeld dat Jagwar Ma als support act was toegevoegd, maar voor mij kwam het niet als een verrassing omdat ik het weken eerder had vernomen via de Facebookpagina van de band. Daar was ik bewust op zoek gegaan naar zowel tourneedata als meer informatie over de band, getriggerd door een enthousiasme voor de band na hun eerste twee singles te hebben gehoord (en daarna gekocht), te weten “Come save me” en “The throw”. Wat ik al wist: Jagwar Ma is een Australisch duo bestaande uit de musicus / producer Jono Ma en Gabriel Winterfield. Live worden de met knoppen, toetsen, schuiven en een enkele keer met een gitaar in de weer zijnde Jono en zijn zingende, gitaar spelende en niet te vergeten dansende kompaan Gabriel bijgestaan door een langharige slungel op basgitaar. Laatstgenoemde, wiens naam me verder onbekend is, heeft soms niets te doen of doet alsof, en in het laatste nummer, “The throw”, gaat hij voor de meest verstandige keuze: basgitaar afgespen, in een houder plaatsen en daarna lekker en met overgave dansen op de muziek van Jagwar Ma. Want dat is wat de band met je doet: ze geven je zin om te gaan dansen. Een half uur lang, om precies te zijn, want zolang duurt het optreden. Meteen vanaf de aftrap is het raak met “What love?”, nota bene een B-kantje (van “Come save me”) dat doet denken aan zowel “Screamadelica” van Primal Scream – en dan vooral het gelijknamige nummer – als “W.F.L.” van Happy Mondays, met de vocale inbreng van The Charlatans’ zanger Tim Burgess. Dat plaatst het liedje qua sound in de periode ‘Madchester’, eind jaren tachtig, begin jaren negentig, en daar heb ik enkele goede muzikale herinneringen aan.    

Wat ik tot nog toe aan liedjes ken van Jagwar Ma, wordt ook gespeeld, maar goed, zoveel hebben ze nog niet uitgebracht. Beide singles worden gelukkig als ‘extended version’ uitgevoerd, dus over de volle lengte. De ingekorte radioversies zijn ook goed maar net als die lekker op stoom beginnen te komen en de luisteraar meenemen naar een house party / rave, begint de muziek uit te faden. Vanavond zijn we echter allemaal uitgenodigd om live deel te nemen aan deze party waar de songs alle ruimte krijgen om dat ‘dansen met je hoofd in de wolken’ gevoel op te wekken. Een mini-rave, als het ware, want zoals gezegd heeft de band maar dertig minuten speeltijd maar dat is voldoende om voor de volle 100% te overtuigen. Toegegeven, behalve die paar meisjes helemaal vooraan het podium die daadwerkelijk bewegen alsof ze door het Madchester virus zijn aangestoken en de band zelf, willen de voetjes in de volgepakte zaal nog niet bepaald van de vloer. Maar dat is slechts een kwestie van schroom want de aandacht heeft Jagwar Ma wel te pakken. Om me heen geen geroezemoes of uitgebreide gespreksvoering, altijd een goede graadmeter in de hoofdstad… Over hopelijk niet al te lange tijd zal Jagwar Ma met een album onder de arm op eigen kracht hier terugkeren, en dan houden ze vast een langer durend feestje waarop niemand meer kan of wil stilstaan.

Een half uur later dan gepland – maar dat gold al voor Jagwar Ma, en het lijkt eerder regel dan uitzondering te worden – betreedt gitarist Jimmy Smith het podium. Onder gejuich van het publiek begint hij met het inleidende “Prelude” terwijl daarna één voor één zijn bandcollega’s hun plek innemen. De meest enthousiaste kreten zijn weggelegd voor zanger / gitarist Yannis Philippakis. Achter de band is een langwerpig wit doek gespannen. Er wordt niets op geprojecteerd, het verandert alleen van kleur, afhankelijk van in welke gekleurde lampen het podium wordt gebaad. Geen uitgekiende lichtshow, films, dia’s of andere visuele stimuli dus maar dat heeft de band ook niet nodig. De meest ‘buitenissige’ momenten zijn de stagedive van Yannis met de gitaar nog om, drummer Jack Bevan die op zijn kruk gaat staan en de armen omhoog heft teneinde de toeschouwers aan te sporen, en een richting einde van de set center stage geplaatste drum waar Yannis zich op mag uitleven. Zoals eerder aangegeven, ben ik verrast door de reacties van het publiek. Opgewekte single “My number” komt al snel in beeld, mensen veren op, er wordt gesprongen, gedanst, en dat viel te verwachten. Een nog grotere ontlading vindt plaats tijdens “Balloons”. In het midden van de zaal ontstaat een ronde, door een deel van het publiek gecreëerde open ruimte, alsof zich daar iets of iemand bevindt waaromheen iedereen is gaan staan. Maar de plek blijft leeg totdat deze middels een vloeiende, gecoördineerde golfbeweging door het naar elkaar toe bewegende publiek wordt opgevuld, waarna iedereen aan het dansen slaat. Geen idee of dit iets nieuws is, hoe het heet of dat het een spontane actie is, maar het ziet er – zeker vanaf boven bekeken – intrigerend uit. Gedurende het hele optreden hangt er een golf van opwinding in de zaal, van het soort dat ik hier in Paradiso eerder zag bij ‘indie toppers’ Franz Ferdinand en Bloc Party.

Het songmateriaal is vanavond gelijk opgedeeld tussen nieuw (“Holy fire”) en oud (“Antidotes” en “Total life forever”). In de laatste categorie zijn songs van het debuutalbum niet alleen getalsmatig in het voordeel maar ze sluiten ook beter aan op de frisse toegankelijkheid die het gros van de liedjes op “Holy fire” karakteriseert. De muzikale kwaliteiten van de bandleden, in het bijzonder de hechte en stuwende ritmesectie Walter Gervers (bas) en de reeds genoemde Jack als ook de helemaal in zijn spel opgaande Jimmy, doen Foals boven zichzelf uitstijgen. Met drie albums op zak is het voor de band keuzes maken wat betreft de setlist maar gelet op de geestdriftige manier waarop het publiek zich uitleeft op wat wél aan bod komt, lijkt niemand een wellicht verwachte favoriet als “Cassius” te missen. Helaas moet ondergetekende wel wat missen, en dat zijn de toegiften – waaronder “Inhaler” – want de laatste trein huiswaarts houdt geen rekening met dit concert. Jammer, want dit is het beste Foals concert dat ik tot dusverre heb meegemaakt. Het is daarom ook zo wrang dat ik achteraf gezien tot het einde had kunnen blijven want vanwege een ‘verdacht pakketje’ op CS Utrecht blijkt mijn te halen trein (en alle andere treinen van en naar genoemd station) te zijn gecanceld en pas een minuut of veertig later begint het spoorverkeer pas weer op gang te komen. Na een langdradige rit met een intercity die als stoptrein wordt ingezet, twee aparte busritten, valse of gebrekkige communicatie en daarmee gepaard gaande onzekerheid of ik überhaupt wel thuis geraak, kom ik uiteindelijk rond half 3 ’s nachts tamelijk gaar aan op mijn plek van bestemming. Doch eenmaal thuis heb ik dankzij het meemaken van en de herinnering aan twee uitstekende concerten de reisperikelen al snel uit mijn hoofd verbannen en trek ik tevreden mijn verse Foals T-shirt aan. Wanneer ik twee dagen later verneem dat de band voor Pukkelpop 2013 is geboekt, kan ik een “Yes!” kreetje maar met moeite onderdrukken. Kan ik in augustus aanstaande alsnog “Inhaler”… eh… inhalen. En na wat ik in Paradiso heb gezien en gehoord, zal Foals’ ‘holy fire’ er dan geheid weer de vlam in de pan doen slaan. Een brandalarm om naar uit te kijken. 

Setlist Foals: Prelude * Olympic airways * Miami * My number * Out of the woods * Blue blood * Milk & black spiders * Balloons * Late night * Providence * Spanish Sahara * Red socks pugie * Electric bloom * (toegift) Moon * Inhaler * Two steps, twice

Meer foto’s hier en een filmpje daar!

Iceage / New Bleeders - Eindhoven : Area51 : woensdag 06 maart 2013

Eén van mijn favoriete albums in 2011 was “New brigade”, het debuutalbum van het uit Kopenhagen afkomstige Iceage: een overrompelende plaat en een frisse wind in het punkgenre, dankzij de post-punk ambities en compromisloze aanpak. Om diverse redenen lukte het mij vorig jaar maar niet om een concert van de band bij te wonen, toen Iceage een keer of drie – als ik goed heb geteld – Nederland aandeed, met tussenpozen van een aantal maanden. Met een kersvers tweede album getiteld “You’re nothing” zijn ze terug in het land, en wel – waar anders, zou ik bijna zeggen – in het zich binnen korte tijd als punk- en garagerock ‘hot spot’ gemanifesteerde Area51 te Eindhoven, dat overigens voornamelijk de functie heeft van skateboardhal. Omdat het concert plaatsvindt op een avond wanneer ik normaal gesproken werkzaam ben, mis ik vanwege werk en heenreis twee van de maar liefst drie support acts. Normaal gesproken ben ik daar niet rouwig om, want slechts zelden kunnen voorprogramma’s me bekoren, maar na New Bleeders te hebben gezien, begin ik me af te vragen of ik aan de twee voorafgaande acts wellicht iets goeds heb gemist. Want ‘goed’ is een kwalificatie die beslist van toepassing is op de vijf mannen uit Sint-Niklaas (België). Ik kende de naam van de band noch hun muziek niet dus New Bleeders is in alle opzichten een aangename verrassing. Ik begrijp van hun website dat de band onder de naam Vegas! in 2009 op de affiche van Pukkelpop prijkte maar voor zover ik heb kunnen nagaan is ze dat onder hun nieuwe naam nog niet gelukt. Hopelijk brengt Chokri daar snel verandering in. 

Het kwintet – verwarrend genoeg een viertal volgens de al genoemde website, dus één lid is vanavond ‘te gast’ – maakt op Amerikaanse leest geschoeide alternatieve post-hardcore / noise rock. Twee namen die me al gauw te binnenschieten zijn The Jesus Lizard en Liars dus in die hoek moet worden gezocht. De ritmesectie is dwingend, de dubbele gitaren zorgen van meet af aan voor aandacht trekkende lagen en de vocalist, die tevens een klein soort keyboard bedient dat Theremin-achtige geluiden produceert, zingt met overtuiging. De amper een half uur durende set biedt de nodige variatie waaruit blijkt dat New Bleeders niet eenkennig zijn in hun stijl van muziek. De afwisseling houdt het optreden spannend en het publiek bij de les, van begin tot einde. Er valt dus geen misser te noteren, maar als ik dan toch een paar hoogtepunten mag noemen, dan geldt dat voor “Ox blood”, “Double amputee” en “Crimson tides”. Tijdens het laatste nummer baant de zanger zich snel een weg door het publiek, beklimt de bar om daar verder te zingen, om uiteindelijk naast mij op de grond liggend – voor alle duidelijkheid: ik sta zelf rechtop – de laatste kreten uit zich te persen. New Bleeders: bloody good! 

Een kleine dertig minuten later is het podium in gereedheid gebracht voor Iceage. Zou ik de bandleden op voorhand niet al vaker hebben gezien op foto’s in tijdschriften en via filmpjes op internet, dan had ik ze vanavond hoogstwaarschijnlijk met moeite kunnen aanwijzen. De ruwe, felle en snelle muziek van Iceage roept bij mij een bepaald beeld op van het uiterlijk van de makers, en het is verrassend wanneer dat niet met de realiteit blijkt te stroken. Gitarist Johan Surrballe Wieth en bassist Jakob Tvilling Pless zien eruit als keurige jongens, wars van enige punkattitude en onopvallend, bijna netjes, gekleed. Tijdens het optreden zijn ze niet te betrappen op wilde capriolen of stoere poses. Ook drummer Dan Kjær Nielsen doet gewoon zijn ding. Alle focus ligt daardoor op zanger Elias Bender Rønnenfelt maar die geeft daar dan ook alle aanleiding toe. Het eerste dat opvalt is dat hij klein van stuk is, en in combinatie met zijn tienerachtige voorkomen – afijn, hij is een begintwintiger – zou hij zo voor een zestienjarige kunnen doorgaan. Meer Teenage dan Iceage dus. Elias heeft de pest aan alles en iedereen, dat is wat zijn misprijzende, bijna manische, starende blik ons moet duidelijk maken. Het ligt er zo dik bovenop dat ik het aanvankelijk voor een puberale pose aanzie, maar als dat zo is, dan weet Elias dat goed vol te houden. Pal vooraan staat een fan die regelmatig de aandacht van Elias probeert te trekken en hem een aantal malen vastpakt. De zanger moet er echter niets van hebben. Geen lachje, geen handje schudden of een blijk van dankbaarheid valt de fan ten deel, wel dezelfde vernietigende blik die Elias ook de rest van het publiek ‘gunt’. Mocht de vraag zich opdringen waar de titel van het nieuwe Iceage album op slaat, dan is de blik van Elias het ondubbelzinnige antwoord. Wij zijn niks, en met de nodige zelfhaat, schaart de zanger zichzelf daar misschien ook wel onder. De performance van de zanger is in ieder geval intens en onstuimig, en daarmee een visuele vertaling van de muziek. 

De setlist concentreert zich met name op het nieuwe album. Elias kondigt nummers aan, en ook niet meer dan dat trouwens, maar het is niet altijd te verstaan. “Everything drifts” en “Morals” herken ik zonder meer, terwijl bij “It might hit first”, niet heel toepasselijk, pas later een belletje gaat rinkelen. Een aantal songs lijken me nieuw te zijn, want ze komen mij niet bekend voor. Ze wijken in ieder geval niet af van het stramien en doen aan felheid en kwaliteit niet onder voor de rest. Elias gespt voor het eerste nummer een gitaar om, maar daar eenmaal van verlost, lijkt hij meer in zijn element te zijn, en komt het optreden echt tot leven. Hij rolt het snoer van de microfoon om zijn nek, houdt even de handen voor het gezicht en kijkt vervolgens weer met die dodelijke staar het zaaltje in: “You’re nothing”. Het is eigenlijk niet meer dan logisch dan dat het concert daarmee wordt afgesloten. Meteen nadat het nummer “You’re nothing” is beëindigd, houdt Iceage het voor gezien, en van de ene op de andere seconde gaan de lampen aan, start de DJ een plaatje op en beginnen de bandleden met opruimen. Er is nog niet eens tijd om te roepen om een toegift maar dat had toch geen nut gehad. Aangezien de backstage-ruimte zich in een ander gebouwdeel bevindt, moet Elias zich eerst een weg door het publiek banen, en dat doet hij, met het gezicht nog steeds op standje ‘krijg toch allemaal de klere’, zonder iemand een blik waardig te keuren. Hij schampt tegen me aan en negeert me daarbij ijskoud. Maar met een band die Iceage heet, valt zoiets te verwachten, en gegeven het (even korte als) krachtige optreden kan ik er niet mee zitten. Dat het nog maar lang mag vriezen in Kopenhagen. 

Meer foto’s hier!

dinsdag 19 maart 2013

Februari 2013

CD’s

FIDLAR – Fidlar
“I drink cheap beer! So what? Fuck you!” Duidelijker kunnen de vier mannen uit Los Angeles hun levensfilosofie niet maken, en wel meteen in openingsnummer “Cheap beer” dat de aftrap vormt van een langspeler die via even opwindende als aanstekelijke punk en garagerock (denk in de richting van Ramones, Black Lips, The Cramps) de luisteraar mee op sleeptouw neemt langs de geneugten (bier, drugs, seks, skateboarden) en beslommeringen (geen geld voor bier en drugs) waar de band mee te maken heeft. De band houdt het tempo er stevig in, en ofschoon het vakje ‘vernieuwend’ onaangevinkt blijft, mogen termen als vitaal, onderhoudend en enerverend van dikke uitroeptekens worden voorzien. En dat de onderwerpskeuze redelijk één-dimensionaal is, mag de pret niet drukken. Integendeel, het spat er vanaf, en het moet wel heel raar lopen wanneer je niet al gelijk zit mee te blèren tijdens de refreintjes. Fuck It Dude, Life’s A Risk, want daar staat FIDLAR voor, stookt met hun debuutalbum het punk-vuur op, en menig moshpit heeft er al baat bij gehad. Meer dan een dik half uur hebben ze niet nodig, dus kom op Jan Smeets, daar moet op Pinkpop toch nog een gaatje voor te vinden zijn! 

ICEAGE – You’re nothing
Eén van de beste platen van 2011 was – naar mijn mening – debuutalbum “New brigade” van het Deense Iceage: een rauwe, opwindende en tegendraadse cocktail van (hardcore) punk, noise en post-punk. De brigade is nu twee jaar verder, niet meer ‘new’ dus, maar er is (gelukkig) weinig veranderd. “You’re nothing” klinkt strakker en minder drukkend dan “New brigade” en alle instrumenten zijn nu beter in de mix te horen doch zanger Elias Bender Rønnenfelt klinkt nog even woedend, wanhopig en getergd, en de muziek heeft niets aan urgentie, slagkracht en furie verloren. Dat geldt ook voor het balladeachtig overkomende “Morals” waarin zowaar een piano opduikt alsmede een drumpartij die hoort bij een gang naar het schavot. Met “You’re nothing”, een titel waar het punknihilisme vanaf druipt, bewijst Iceage dat er van enige dooi nog zo goed als geen sprake is en dat ze ijskoud hun eigen gang zijn blijven gaan.  

GIRLS NAMES – The new life
De eerste band die ik dit jaar live zag optreden was het Ierse kwartet Girls Names. Tijdens dat optreden speelden ze diverse nummers van het toen nog niet verschenen tweede album “The new life” die daar erg nieuwsgierig naar maakten, waaronder het titelnummer. Wat zich toen openbaarde, wordt door dit album bevestigd: GN heeft de koers verlegd van surfnoisegarage / C86 / The Jesus And Mary Chain pop naar de new wave van de vroege jaren tachtig, met The Cure circa “Seventeen seconds” / “Faith” in het bijzonder (“Drawing lines” mist enkel nog de inbreng van Robert Smith), en Echo & The Bunnymen als goede tweede zoals meteen blijkt uit tweede nummer “Pittura infamante” en “Second skin”. Ook de statigheid die van bepaalde Joy Division songs uitgaat, is hier bij vlagen terug te horen. De muzikale draai pakt goed uit, met “Hypnotic regression”, “Projecktions” en het uitgesponnen slotstuk “The new life” in de rol van meest in het oor springende pijlers. 

ESBEN AND THE WITCH – Wash the sins not only the face
Debuut “Violet cries” was het eerste interessante hoofdstuk van het zichzelf naar een Deens sprookje vernoemde trio uit Brighton, en met “Wash the sins not only the face” gaat het verhaal in stijgende lijn verder. In het nog immer fabelachtige woud waarin EATW zich ophoudt, weet het zonlicht vaker door te dringen door het bladerdek zoals in het fraaie “Slow wave” dat sprankelt à la Cocteau Twins. De shoegaze noise van “Iceland spar”, waar de plaat mee opent, zet je nog even op het verkeerde been, maar daarna is er meer lucht en licht. Mysterie, spanning en sensualiteit vermengen zich op het Warpaint-achtige “When that head splits”, gevolgd door de verstilde schoonheid van “Shimmering” dat iets van The XX in zich draagt, terwijl de eerste helft van “Yellow wood” een mistgordijn is van ambient. Invloeden van Cranes en Siouxsie & The Banshees zijn net als op “Violet cries” aanwezig, maar meer verwerkt tot een eigen stempel. De verbindende factor is de doordringende stem van Rachel Davies die je nog verder het sprookje intrekt. Het maakt benieuwd naar het verdere verloop van deze betoverende vertelling. 

FOXYGEN – We are the 21st century ambassadors of peace and magic
Duo Sam France en Jonathan Rado – samen Foxygen, maar live aangevuld tot een kwartet – hebben gevoel voor humor. In de albumtitel noemen ze zich vredesambassadeurs van de toekomst, terwijl ze in hun muziek juist teruggrijpen op het verleden, en wel de 20e eeuw, de jaren zestig en zeventig in het bijzonder. Het druipt van de productie af en het duo kent zijn klassiekers, maar de composities zijn sterk en fris genoeg om Foxygen niet meteen tot het zoveelste ‘retro’ bandje te bestempelen. De band doet niet moeilijk over hun invloeden, al is het aan de luisteraar om die eruit te pikken. “In the darkness” en “Oh no” voelen aan als resp. The Beatles en Lennon, Bob Dylan duikt op in “No destruction”, het refreintje van “On blue mountain” lijkt bijna op “Suspicious minds”, het titelnummer heeft wat weg van een versnelde versie van Creedence Clearwater Revival’s “Suzie Q” (vermengd met de psych-blues van The 13th Floor Elevators) en alleen “Oh yeah” komt in de buurt van het ‘heden’ omdat het aan MGMT doet denken. En uit alles spreekt dat Foxygen niet alleen gevoel voor humor heeft, maar ook gevoel (en verstand) van goede muziek!

FOALS – Holy fire
Heilig vuur? Ja zeker! Niet dat Foals het vuur kwijt was, maar op hun derde plaat is het lekker fikkie stoken geblazen. Misschien kan de term ‘heilig vuur’ hier beter vervangen worden door ‘vreugdevuur’, want de band maakt op dit album een lossere indruk, meer swingend, minder overpeinzend, meer ‘pop’, minder moeilijk en klaar voor het zelf georganiseerde feestje. Het aanstekelijke “My number” is daar het beste voorbeeld van, opgewekte punkfunk à la The Rapture. Vocalist / gitarist Yannis Philippakis zingt veelzijdiger en de band klinkt een stuk toegankelijker en luchtiger dan voorheen, bewust klaar voor de oversteek naar een groter publiek, zonder zich daarbij te verloochenen, zoals in onder andere “Everytime” en “Out of the woods”. Wanneer het album zijn einde nadert, met “Stepson” en “Moon”, kiest Foals voor down-tempo en atmosfeer, en minder voor ‘het liedje’ waardoor het vuur langzaam maar zeker als een nachtkaars uitgaat. Hoe dan ook is “Holy fire” naar mijn idee tot nog toe het beste Foals album uit hun carrière.

UNKNOWN MORTAL ORCHESTRA – II
Ruban Nielson, de drijvende kracht achter UMO, verraste in 2011 aangenaam met zijn eerste titelloze album, gevuld met verfrissende lo-fi liedjes met invalshoeken uiteenlopend van psychedelische pop tot garagerock of funk. Op zijn debuut stond Ruban er alleen voor maar inmiddels is UMO een trio. Op deze simpelweg als “II” betitelde opvolger vormt het songmateriaal stilistisch gezien meer een zachtaardige, klein gehouden neopsychedelische eenheid al zit er nog genoeg variatie in. Op “So good at being in trouble” kiest Ruban voor intimiteit, “One at a time” heeft een funky ondergrond, “No need for a leader” is een lo-fi rocker en “Monki” hangt dicht tegen soft-rock uit de jaren zeventig aan. Wat ze allemaal gemeen hebben is een warme, aangename sfeer, als een pluizige deken die over het geluid hangt, en dat kennen we bijvoorbeeld ook van Tame Impala. De band mag dan bij het grote publiek nog steeds ‘unknown’ zijn, maar hopelijk gaat “II” daar verandering in brengen. Het zou wel zo verdiend zijn.

JACCO GARDNER – Cabinet of curiosities
Op gebied van psychedelische muziek was Nederland in de jaren zestig op Engeland na, dé leverancier van Europa. Anno 2013 valt er vanuit ons landje op genoemd gebied weinig tot niets te melden met de 25-jarige Jacco Gardner als positieve uitzondering. In zijn curiosakabinet heeft de muzikant een twaalftal liedjes uitgestald die vallen onder de noemer psychedelische pop. Gardner recreëert op perfecte manier de sound van de Britse variant van genoemd genre zoals dat rond de periode ’67-’69 werd gemaakt. Naar eigen zeggen was Syd Barrett een bron van inspiratie, maar dat is amper terug te horen in zijn liedjes. Die zijn vooral warm, lief, relaxed en binnen de context van psychedelische pop redelijk traditioneel van karakter. De muzikale excentriciteit en idiosyncratische creativiteit van Jacco’s voorbeeld zal de luisteraar hier niet vinden, wel een verwantschap met The Zombies, The Beatles en The Beach Boys anno het eerder vermelde tijdsgewricht. Het werk van Gardner is dus niet zo curieus als de titel de luisteraar wil doen geloven maar daarom niet minder geslaagd, waarbij single “Silent air”, en de al net aangenaam klinkende “Puppets dangling” en “Watching the moon” bij ondergetekende nog het langst blijven hangen. 

 IAN SKELLY – Cut from a star
“Butterfly house”, het laatste album van The Coral, stamt alweer uit 2010 en vooralsnog doemt nog niets nieuws op aan de horizon. Helemaal stil aan het Coral front is het echter ook weer niet want drummer Ian Skelly bewandelt als eerste bandlid het solo-pad met dit debuutalbum. Verrassend, omdat je dat in eerste instantie zou verwachten van zijn (jongere) broer James, de belangrijkste songschrijver van de band. Maar die laat pas in mei van zich horen met zijn begeleidingsband The Intenders. Hoe dan ook, Ian schrijft dus eveneens liedjes die redelijk in het verlengde liggen van The Coral en een aantal had niet misstaan op een album van laatstgenoemde. Kwalitatief gezien blijft het echter in de schaduw staan van wat broerlief uit zijn mouw pleegt te schudden want daarvoor kabbelt het allemaal net iets te vaak voorbij zonder een blijvende indruk achter te laten. Het lijkt dan ook geen toeval dat de beste song op de plaat, “Caterpillar”, samen met James werd gecomponeerd. “Cut from a star” is geen slecht album, maar echt beklijven wil het over de gehele linie en op den duur ook niet. Het is op zijn best een aardig zoethoudertje voor fans van The Coral. 

THE HISTORY OF APPLE PIE – Out of sight
Ik ben persoonlijk niet bekend met de geschiedenis van appeltaart, maar wat ik in de loop der jaren wel proefondervindelijk heb ondervonden is dat ze in vele soorten en smaken bestaan. Een kwestie van receptuur, bereidingswijze én kookkunst. Van een geheim recept is hier geen sprake want het kost geen enkele moeite om de ingrediënten aan te wijzen die dit in Londen gevestigde kwintet in hun eerste baksel van LP lengte heeft gestopt: My Bloody Valentine, Lush, Ride en aanverwante smaakmakers uit begin jaren 90. Wat de bereiding en de kookkunst aangaat is dit een gevalletje van iets te vroeg uit de oven gehaald en het (nog) niet hebben van voldoende finesse of een eigen toevoeging aan het recept. Een aantal taartpunten zijn goed te pruimen: single “Do it wrong” was zelfs een van mijn favoriete plaatjes van 2012, en ook in de start (“Tug”) en finish (“Before you reach the end”) is het dankzij in het oor springend gitaarwerk fijn happen. Over het algemeen geldt echter, om een andere songtitel van ze aan te halen, dat THOAP nog een “Long way to go” heeft. 

DELPHIC – Collections
Na het verschijnen van voorganger “Acolyte” (2010) durfde ik stellig te beweren dat het album niet zou ontbreken in mijn eindejaar-lijst. Dat gebeurde inderdaad – al bleef ‘ie wel vanwege hevige concurrentie net buiten de top 10 steken – maar met eenzelfde overtuiging wil ik hier kwijt dat “Collections” niet eens in de buurt gaat komen van een overweging tot een plekje in mijn jaarlijst van 2013. De New Order / Friendly Fires / dance mix die zowel hun eerste singles als het gros van het debuut kenmerkte is op “Collections” grotendeels afwezig. Er waren nog wel wat flauwe echo’s rond maar het gevoel dat overheerst is dat je zit te luisteren naar een boyband à la East 17 en soortgelijke commerciële 90s pop. Voorbeelden te over zoals “Changes”, “Don’t let the dreamers take you away” en hiphop / R’n’B afsluiter “Exotic” (mét gastrapper). Single “Baiya” is aanstekelijk genoeg om er mee van door te kunnen gaan, het kalme “Tears before bedtime” valt op door het gebruik van voicemailberichten van een onbekende vrouw, falsetzang en een eenzaam trompetje maar echt opveren wordt alleen veroorzaakt door het ritmische electro-synthpop hoogtepunt “Memeo”. Doch gemeten over een heel album is dit een erg magere score.

Met terugwerkende kracht 

NEW MODEL ARMY – Vengeance – the whole story 1980-84
De oorspronkelijke, in 1984 verschenen debuutplaat van NMA, telde ‘slechts’ acht nummers maar voor deze heruitgave is dat aantal opgekrikt tot 37, met onder meer nooit eerder verschenen songs (demo’s), radiosessies (o.a. John Peel), en rondom het album verschenen singles en EP’s. Het hele verhaal, zoals de titel belooft, wordt daarmee wel verteld, met uiteraard als meest boeiende hoofdstuk “Vengeance”, het vitale post-punk debuut waarmee NMA zich overtuigend een plek veroverde in het alternatieve muzikale landschap van die tijd. Van vlammende opener “Christian militia” tot en met het tegen de Falklands oorlog gekante “Spirit of the Falklands” dat de plaat afsluit, klinkt “Vengeance” anno nu nog net zo fris, gepassioneerd en gedreven als destijds. Wat NMA ten tijde van “Vengeance” boven het maaiveld deed uitsteken was het meesterlijke bas-spel van Stuart Morrow en de scherpe, strijdbare vocalen / teksten van Justin Sullivan alias Slade the Leveller. In de vroegste demo’s is nog niet de band te herkennen die het zou worden. Ze zijn kwalitatief gezien niet heel interessant maar vanuit muziekhistorisch perspectief vormen ze een interessante aanvulling op de rest. Hoe dan ook is dit een essentiële heruitgave, en niet alleen voor NMA fans. 

Singles

STEVE MASON & EMILIANA TORRINI – I go out
Speedy Wunderground is een nieuw label, opgericht door de producer Dan Carey (o.a. Toy, Django Django, Mystery Jets, Franz Ferdinand) dat zich onder andere tot doel heeft gesteld elke release binnen één dag op te nemen en te mixen, en daarna zo snel mogelijk fysiek uit te brengen in een beperkte standaardoplage van 250 stuks op 7” vinyl. Oud-Beta Band zanger Steve Mason (die dit nummer schreef) en de IJslandse singer/songwriter Emiliana Torrini, muzikaal begeleid door de band Toy mogen het spits afbijten en zij bewijzen dat deze snelle werkwijze zijn vruchten afwerpt. “I go out” is bijna zeven minuten durende Krautdisco die vraagt om een glitterbol, een stroboscoop en een dansvloer. Heerlijk plaatje, dat reikhalzend doet uitkijken naar de volgende release op Speedy Wunderground! 

KING KRULE – Rock bottom
Al een half jaar oud (!), maar door mij over het hoofd gezien. Ik ga de single hier toch noemen omdat er verder weinig nieuws te melden valt zoals dat langverwachte album dat er maar niet van lijkt te komen. Op de King Krule website wordt vrolijk verwezen naar een nieuwe plaat die nu te koop is maar dat blijkt de EP uit 2011 te zijn. Optreden doet de band rondom Archie Marshall gelukkig gewoon nog wel, en dan spelen ze vast dit fijne jazzy gitaarpopliedje dat intiem en relaxed van start gaat maar met regelmaat even versnelt en de funky basgitaar doet opleven. De karakteristieke stem van Archie drukt er een opvallend stempel op.   

DROWNERS – Between us girls EP
Hoe gaaf is dat: een (Amerikaanse) band die zich heeft vernoemd naar de debuutsingle van Suede, en qua sound doet denken aan The Smiths? Dat geldt in ieder geval voor het uptempo duo “Long hair” en “You’ve got it all wrong” die voorbij zijn voordat je erg in hebt. De nummers klokken dan ook ieder onder de twee minuten. Sowieso houdt de band van opschieten: “Between us girls” heet een ‘extended play’ te zijn, maar duurt met drie liedjes in totaal nog geen zes minuten. En dat vraagt om meer…  

HAUNTED HEARTS – Something that feels bad is something that feels good
Dee Dee alias Kristin Gundred (Dum Dum Girls) en Brandon Welchez (Crocodiles) zijn al jaren een (getrouwd) koppel met ieder hun eigen band. Haunted Hearts is hun eerste gezamenlijke groep en voor wie bekend is met de muziek die ze normaliter maken, zal deze single met zijn lange titel vertrouwd terrein zijn. Alsof beide bands over de Amerikaanse highway scheuren in een oude Cadillac met open dak. Ik wil echter vooral de aandacht vestigen op de schitterende B-kant “House of lords”, dat met zijn Krautrockbeat, softe 60s psychedelica en zonovergoten sfeertje de laatst verschenen releases van zowel Dum Dum Girls als Crocodiles met gemak in de schaduw stelt. En dat alles gestoken in een provocatief, intrigerend hoesje dat de vraag oproept of Dee Dee wellicht model heeft gestaan...

LONDON GRAMMAR – Metal & dust 
Een trio uit (jawel!) Londen dat fraai debuteert met deze single – ook als EP verkrijgbaar, met twee extra songs – waarop, ook geldend voor het net zo mooie, op de andere zijde van het vinylplaatje geperste “Hey now”, de aanlokkelijke stem van Hannah Reid een sleutelrol vervult. “Metal and dust” begint subtiel en intiem à la The XX en krijgt gaandeweg vleugels die het nummer op gracieuze wijze naar een subtiel dansachtig triphopterrein doen fladderen.

DRENGE – Bloodsports
Volgens hun website behoren de interlandvoetbalmatch Engeland-Argentinië uit ’98, Anti Social Behavior Orders, ₤ 0.00 (een lege beurs) en Margaret (daar zal waarschijnlijk Thatcher mee bedoeld worden) tot hun invloeden. Aldus Drenge (Deens voor ‘jongens’), oftewel de gebroeders Eoin en Rory Loveless, de nieuwste loot aan de alsmaar uitdijende boom getiteld ‘gitaar / drumstel duo’, zoals eveneens recente ‘aanwinsten’ The Bots, Deap Vally en Bleached. Kan Drenge het verschil maken? “Blood sports”, waar de ruige rockversie van Arctic Monkeys, The White Stripes (uiteraard) en The Black Keys in te herkennen valt, is in ieder geval een hoopgevend debuut.

THE BELLE GAME – Wait up for you
“Wait up for you” is een voorproefje van het ‘ergens in de lente’ te verschijnen album “Ritual tradition habit”. Indien deze single indicatief is voor genoemde plaat, dan zou die hopelijk vol moeten staan met de nodige ‘voettappertjes’. Want dat is wat “Wait up for you” teweeg brengt: je voet gaat ervan mee tappen. Het maakt daarbij wel iets uit of je sympathie koestert voor Kings Of Leon en Arcade Fire, want dat leek ik op momenten te ruiken, als een vluchtig parfum voor de oren.  

WOLF ALICE – Fluffy
Oorspronkelijk vormden Ellie Rowsell, Joel Amey en Joff Odie samen een folk-trio, maar anno 2013, en met de toevoeging van bassist Theo Ellis, zijn ze een andere weg ingeslagen. Hoe ze voorheen klonken weet ik niet, maar afgaande op “Fluffy” zit Wolf Alice nu in het spoor van bands als The Breeders, The Joy Formidable en Elastica. De songtitel mag dus worden beschouwd als een poging de luisteraar op het verkeerde been te zetten, want in plaats van dons is “Fluffy” voorzien van scherpe randjes. En dat zorgt hier voor prettige prikkels.

RATS ON RAFTS – Emma Sofia
In eerste instantie verscheen deze single op het Nederlandse Top Notch, maar het plaatje werd daarna opgepikt door Louder Than War, het vanuit Manchester gerunde, door muzikant/journalist John Robb geïnitieerde label dat voortkwam uit de gelijknamige, goed gewaardeerde website. Deze release is dan ook een steuntje in de rug voor de Nederlandse post-punk band die hopelijk de deur naar Engeland (verder) openzet. “Emma Sofia” sluit muzikaal aan op album “The moon is big”, dus wie daarvan heeft genoten, kan deze single blind aanschaffen. 

EVERYTHING EVERYTHING – Kemosabe
De tweede single van het tweede album. “Kemosabe”, een woord afkomstig uit een oude Indianentaal, betekent zoiets als ‘trouwe vriend’. En zoals het een goede makker betaamt, stelt EE niet teleur met dit andermaal vernuftige popliedje met tot stotteren bewerkte zang, hoge gilletjes, een falsetrefrein en een paar aanstekelijke ‘Hey!’ kreten.  

MØ – Pilgrim
Iceage mag zich sinds 2011 de meest van zich doen sprekende band uit Kopenhagen noemen, maar wellicht dat we over een tijdje de mond vol hebben van stadsgenoot MØ. Geen band overigens, maar een soloartieste, gedoopt Karen Marie Ørsted, uit wiens initialen we haar artiestenaam kunnen afleiden. MØ (ook Deens voor ‘maagd’) laat zich op de B-kant remixen door Ms Mr, maar laatstgenoemde had blijkbaar weinig inspiratie want er is amper iets met het origineel gedaan.