vrijdag 30 november 2012

Tuxedomoon - Heerlen : Nieuwe Nor : maandag 29 oktober 2012

Begin volgend jaar ga ik voor het eerst in pakweg twintig jaar naar dancing Stoba te Echt dat zo’n kwart eeuw geleden elke zaterdagavond ‘the place to go’ was voor mijn vrienden en ik. In die tijd kon je daar dansen op alternatieve muziek als ik tenminste niet met een glas bruin bier (een zgn. ‘indo’) vanaf het podium stiekem naar leuke meisjes stond te gluren. Op zo’n avond draaide de DJ (‘Jan met de pet’ luidde zijn bijnaam) altijd een paar vaste nummers waar “No tears” er eentje van was. Ik heb er zelf nooit op gedanst – ik was meer van The Smiths en The Stooges – en bovendien wist ik niet om welke band het ging. Dat het Tuxedomoon betrof, daar kwam ik pas jaren later achter, toen de Stoba voor mij allang verleden tijd was. Een opmerkelijke ontdekking was dat, aangezien ik Tuxedomoon tot dan toe toch vooral had weggezet als weliswaar alternatieve maar mij te ‘arty farty’ band. Met mijn VHS videorecordertje nam ik vroeger zoveel als mogelijk op van het schaarse aanbod dat op tv werd vertoond op het gebied van alternatieve muziek. En heel af en toe zat daar wel eens Tuxedomoon tussen, bijvoorbeeld in een kunstprogramma (!) van – wie anders? – de VPRO. Niet zelden ging halverwege de opname mijn vinger alweer richting de ‘stop’ toets want ‘dit artistieke gedoe’ vond ik maar niks, te weinig rock’n’roll en te bedacht. In mijn flinke VHS collectie – het overzetten op DVD is overigens nog een hele klus en een werk in uitvoering – is er dan ook nauwelijks (meer) iets terug te vinden van Tuxedomoon. Wat me zo te binnenschiet is een BRT item over Tuxedomoon lid van het eerste uur Winston Tong die een marionet van Billie Holiday bedient. Heel artistiek. Gegeven het voorgaande zou je kunnen denken dat de aankondiging van een exclusief Nederlands concert van Tuxedomoon in de Nieuwe Nor te Heerlen mij onberoerd zou laten. Maar we zijn de VHS jaren reeds lange tijd gepasseerd, mijn muzikale smaak heeft zich behoorlijk ontwikkeld en verbreed en daarmee heb ik ook Tuxedomoon op zijn juiste waarde weten te schatten, zelfs al ben ik nog steeds slechts bekend met een beperkt deel van hun oeuvre.  

In afwachting van het concert, terwijl DJ Kitty het uit veelal oudere jongeren bestaande publiek in de juiste stemming probeert te krijgen, verneem ik dat tijdens de soundcheck een Mexicaans getint nummer werd gespeeld, wat even voor gefronste wenkbrauwen zorgt. Ik heb me niet ‘voorbereid’ via internet en ik heb ook geen idee wat de heren vanavond gaan spelen maar de kort opspelende gedachte dat ze misschien een mariachi getinte kant op zijn gegaan blijkt ongegrond. De song in kwestie blijkt trouwens “Muchos colores” te heten, een treffende omschrijving van het veelzijdige muzikale palet waar Tuxedomoon gebruik van maakt. Postpunk, avantgarde, wereldmuziek en jazz zijn de voornaamste ingrediënten van de zich buiten gebaande paden bewegende sound van Tuxedomoon die ondanks een gezonde experimenteerdrift en een onconventioneel karakter toch toegankelijk genoeg blijft om te kunnen volgen, en belangrijk nog: om te blijven boeien. Want intrigeren doet Tuxedomoon zeker, waarbij de muziek op fraaie wijze visueel wordt ondersteund. Dat begint met een maskerade tijdens eerste nummer “Hugging the earth” terwijl bandlid Bruce Geduldig in de coulissen getooid met een Zorro masker zichzelf filmt met een ballon die de aardbol moet voorstellen. Zijn markante hoofd zien we uitvergroot terug op het achter de band gehangen scherm. Bruce mag voor zijn spoken word trilogie “Boxman” driemaal een prominente plek opeisen achter de midvoor op het podium geplaatste microfoon, maar voor het overige blijft hij verdekt opgesteld. De meest tot de verbeelding sprekende visuele stimuli zijn toch wel de bizarre, morbide en gewelddadige taferelen ontsproten uit het brein van de Middeleeuwse schilder Hieronymus Bosch die door Geduldig tot een zich herhalende, geanimeerde vorm zijn bewerkt.    

Dat de vijf heren – samen goed voor wat de definitieve line-up van de band mag heten – in hun nette pakken in eerste instantie doen denken aan een stel docenten op de jaarlijkse officiële schoolreceptie is een gedachte die al snel vervliegt. Zelfs de altijd wat ongemakkelijke gevoelens oproepende combinatie van kalend met paardenstaart, die bassist Peter Principle aanhangt, wordt (uiteraard) al snel een pietluttig detail, omdat de muziek de aandacht weet op te eisen. Principe hoeft dat als persoon niet zo nodig, die zorgt met zijn spel voor een solide basis. Ook de naast hem opgestelde Luc van Lieshout prefereert een rol in de luwte. Steven Brown en de zowel Amerikaans als een mopje Nederlands sprekende Blaine L. Reiniger treden het meest op de voorgrond in hun interactie met het publiek. Zoals eerder vermeld, ik ben bepaald geen kenner van hun werk, maar zo nu en dan hoor ik iets wat ik herken. Voor “No tears” zou dat zeker hebben gegolden, maar naarmate het concert vordert begin ik steeds meer de indruk te krijgen dat het niet op de setlist staat. Dat blijkt te kloppen maar het geeft niets, en bovendien zou het gelet op wat de band vanavond heeft laten horen een nogal vreemde eend in de bijt zijn geweest. “No tears” is voor Tuxedomoon een reeds lang gepasseerd station, maar indachtig de titel: niet getreurd want er stond veel bijzonders tegenover. Na de laatste toegift nemen de heren dankbaar het applaus in ontvangst van het publiek dat in getale voor een goede opkomst heeft gezorgd. Maar dat heeft de band dan ook meer dan beloond én verdiend.     

Meer foto’s hier!

donderdag 29 november 2012

September 2012

CD’s


TOY – Toy
Eén van de interessantste nieuwkomers van het jaar is het uit Londen afkomstige Toy. Drie van de vijf bandleden delen een verleden in indieband Joe Lean & The Jing Jang Jong dat nooit verder kwam dan drie niet heel opmerkelijke singles en een nooit uitgebracht album. Dat het Toy beter zal vergaan, lijkt me op basis van hun eerste album evident. De vloeistof-dia-achtige samensmelting van psychedelica, Krautrock en shoegaze zoals het kwintet dat hier laat horen, verdient namelijk een pluim. Als ik toch een puntje van kritiek zou mogen uiten, dan is het hooguit dat de prima eerste single “Left myself behind” van de plaat is weggelaten. Maar daar staat wel veel moois tegenover zoals het licht unheimische “Strange”, het hypnotiserende instrumentale “Drifting deeper”, de Krautpop single “Motoring” en de opwindende, tegen de tien minuten aanhikkende finale “Kopter”. Liefhebbers van The Horrors (vanaf “Primary colours”) en S.C.U.M. mogen dit met een gerust hart aanschaffen vanwege verwante muzikale overeenkomsten. Maar laat duidelijk zijn dat Toy zich met dit debuut op eigen kracht meteen op gelijke hoogte heeft geplaatst.

TY SEGALL BAND – Slaughterhouse
Dé (psychedelische) garagerockplaat van 2011 was naar mijn bescheiden mening “Carrion crawler/The dream” van Thee Oh Sees. “Slaughterhouse”, alweer het tweede album dit jaar van de enorm productieve twintiger Ty Segall, maakt goede kans om dit jaar met de eretitel ervandoor te gaan. Het (korte) titelnummer is de soundtrack van indalende (Cramps) gekte, versterkt door de wanhopig gare stem van Segall en in “The tongue” tuimelt de gitaar al gierend over zichzelf heen. “Diddy wah” (met dank aan Bo Diddley) spat van de energie vroegtijdig uit elkaar (“I’ve had it with this fucking song!” roept Ty op een gegeven moment waarop de boel met gierende remmen tot een halt komt), en “The bag i’m in” (1966, Fred Neil) werd naar mijn weten niet eerder zo woest gecoverd. De plaat eindigt met “Fuzz wars”, een (veel te) lange exercitie in gitaar feedback die beter op de plank had kunnen blijven liggen. Maar dat is dan ook het enige smetje, bovendien gecounterd door tien goede liedjes die het rauwe, geestdriftige, smerige en knetterende “Slaughterhouse” tot een essentiële aanschaf maken.    

FRANK OCEAN – Channel orange
Persoonlijk heb ik weinig, zeg maar gerust niets op met het rap/hip hop collectief Odd Future maar hun ‘offshoots’ kunnen tot dusverre rekenen op mijn warme belangstelling. Begin dit jaar was er The Internet (Sydney Bennett en Matthew Martin) dat sterk voor de dag kwam met het helaas wat ondergesneeuwde, vooruitstrevende hiphop/soul bevattende album “Purple naked ladies” en nu is er Frank Ocean die het genre r’n’b / ‘neo soul’ vleugels geeft. Normaal gesproken heb ik weinig op met dit soort muziek, maar op de een of andere wijze weet “Channel orange” precies de juiste snaar te raken. Zijn muziek bestaat uit een mengsel van nevelige elektronica met een holle, dubachtige weergalm, electropop, stemmige, langzame hiphop en jaren zeventig funk. Dat levert vloeiende pareltjes op zoals “Thinkin bout you”, “Sweet life” en “Super rich kids”, om er maar een paar te noemen. Het bijna tien minuten durende “Pyramids” is wellicht iets te ambitieus maar op zich knap gedaan en moedig. En over moed gesproken: los van zijn muziek valt Frank Ocean te prijzen omdat hij uit de kast durfde te komen – hij is biseksueel – in de nou niet bepaald als homovriendelijke bekend staande hiphop/rap/r’n’b gemeenschap. Erg jammer dat hij dit jaar afzegde voor Pukkelpop, want ik had hem dit geslaagde, bijzondere album graag live hebben zien en horen uitvoeren. 

MICACHU AND THE SHAPES – Never
Never? Het zou goed kunnen slaan op de verwachte tijdspanne wanneer ‘het grote publiek’ een eigenzinnig artiest als Micaela Levi in de armen gaat sluiten. Oftewel: dat gaat nooit gebeuren. Daar is “Never”, de tweede plaat van Micachu and the Shapes, namelijk te tegendraads, te excentriek en te onconventioneel voor. Dit is dan ook muziek voor iedereen die van avontuur houdt, weg van de gebaande paden, links afslaat waar rechts wordt verwacht (en vice versa) en schots en scheef prefereert boven rechtlijnig. Let wel: “Never” is niet bedoeld om het de luisteraar zo lastig mogelijk te maken of te pesten, want Mica Levi schrijft namelijk popliedjes. Alleen komen die liedjes bij Micaela er op een andere, zij het voor haar natuurlijke manier uit dan bij de ‘doorsnee’ muziekmaker. “Easy”, zo heet het eerste nummer, al zal de niet geoefende luisteraar er juist moeite mee hebben. Wie echter experimentele pop en een lak aan muzikale regels een warm hart toedraagt, zit bij “Never” gebakken.

BLOC PARTY – Four
Bloc Party is na een adempauze van drie jaar weer terug. Heb ik ze gemist? Ja, maar wat ik vooral mis is de Bloc Party van “Silent alarm” (2005). Opvolger “A weekend in the city” (2007) kon slechts bij vlagen boeien, op “Intimacy” (2008) mocht Kele onder gemor van zijn collega’s de band in een meer dansgeoriënteerde richting duwen en nu is er dan “Four” die het vooral moet hebben van zwaar aangezette gitaren waardoor sommige songs neigen naar metal, grunge en (help!) emo. Het gejaagde “3x3” en de noiserock van “We’re not good people” hebben pit en gedrevenheid, in “Real talk” en “Day four” doet men het op overtuigende wijze rustig aan, terwijl single “Octopus” en de dagen van weleer oproepende “V.A.L.I.S.” nog het meest reden tot vreugde geven. De rest van “Four” laat een band horen die zoekende is dan wel te bedacht aan de slag is gegaan met de gevonden weg.

THE XX – Coexist
Goed nieuws voor iedereen die niet genoeg kan krijgen van het debuutalbum van The XX. Want “Coexist” biedt namelijk meer van hetzelfde. De spaarzame, ingehouden instrumentatie, de intieme zang van Romy Madley Croft en Oliver Sim, het zit er allemaal weer in. Het is hooguit meer minimalistisch geworden, waarover je zou kunnen zeggen dat producer en derde bandlid Jamie Smith de kunst van het weglaten verstaat. “Coexist” is (opnieuw) een subtiele plaat die zich zoals gezegd weinig verrassend verhoudt ten opzichte van zijn voorganger. Wel verfijnend, dus dat zou je een vorm van progressie kunnen noemen. Wellicht had ik gehoopt of verwacht dat de band niet nog introverter zou worden en juist wat vaker de buitenlucht zou opzoeken zoals in het meest dansbare liedje – voor The XX begrippen dan – “Swept away”. Nu doet deze plaat precies wat de titel aangeeft: het bestaat naast wat er al was, maar meer ook eigenlijk niet.

Met terugwerkende kracht

DREAMSCAPE – La-di-da recordings
Het mag best opmerkelijk worden genoemd dat het Amerikaanse label Kranky zich moeite heeft gegeven om deze release tot stand te laten komen. Want laten we wel wezen: trio Dreamscape uit Bristol, dat in zijn korte bestaan begin jaren negentig nooit verder kwam dan één single en een EP, is nooit populair, cult of belangrijk geweest. In de slipstream van (dromerige) shoegaze wisten ze kortstondig mee te liften, en hun EP “Cradle” zou je als een voorzichtige belofte mogen beschouwen en op zijn best als een vergeten pareltje (bij vlagen dan), met “So far from belief” als hoogtepunt. Deze compilatie bevat de nooit uitgebrachte EP “Greater than God” maar niet hun eerste single “Blackflower”, simpelweg omdat die niet op het La-Di-Da label verscheen. Maar goed, dan was dit met aan bands als Lush, Slowdive en Cocteau Twins verwante plaatje wel helemaal compleet geweest. 


Singles

SPLASHH – Need it
Het uit Hackney afkomstige Splashh plonst met “Need it” in de vijver gemarkeerd ‘nieuwe Britse bands’ en dankzij een zwemdiploma dat bestaat uit de onderdelen ‘duiken in shoegaze’, ‘watertrappelen in indie rock’ en ‘een beetje spartelen met psychedelica’ blijven ze moeiteloos boven water. Op B-kant “Headspins” hoort de badmeester Pixies voorbijzwemmen.

MONEY – Who’s gonna love you now
Het meest opvallende aan deze single is de foto die op de voorkant van het hoesje prijkt. Het betreft een blote meneer, de armen ten hemel geheven, en zijn klokkenspel als niet te missen aandachtstrekker. Wat betreft hetgeen in het vinyl is gegroefd, zouden meer ballen “Who’s gonna love you now” niet hebben misstaan, en anders toch wel eigen ballen. Want hier wordt verdacht veel met de intieme delen van Wu Lyf gespeeld, op een manier die een gebrek aan eigen ideeën niet kan of wil verhullen.

 

zondag 25 november 2012

Dead Can Dance - Utrecht : Vredenburg Leidsche Rijn : dinsdag 25 september 2012

Het begon een paar maanden geleden met enkele ‘posts’ op de Facebookpagina van Dead Can Dance die de mogelijkheid boden tot het gratis downloaden van gratis live tracks. Over het waarom dacht ik eerlijk gezegd niet na, gewoon een vriendelijk gebaar van band richting fans, leek mij. Toen de eerste berichten opdoken over een nieuw album werd me duidelijk waarom de band, voor het laatst actief in 2005, zich moeite had genomen om interesse op te wekken. En interesse kwam er zeker, vooral nadat in juni ter gelegenheid van de nieuwe plaat een wereldtournee werd aangekondigd. In rap tempo raakten de verscheidene data van de zich steeds groter wordende tournee uitverkocht en ondanks dat ik alert was op de voorverkoop van het enige Nederlandse concert, viste ik toch net achter het net. Maar goed, dan zijn er altijd nog wel websites, variërend van louche tot betrouwbaar, waar ticketeigenaren graag bereid zijn afstand te doen van hun entreebewijs, maar dan wel met winst. Gelukkig viel mijn ‘schade’ nog mee, al had ik voor het bedrag wel ettelijke biertjes kunnen drinken.  

Het concert vindt plaats in Vredenburg te Utrecht. Dat er op mijn ticket Vredenburg Leidsche Rijn staat, daar sla ik verder geen acht op. Het is alweer jaren geleden dat ik in Vredenburg ben geweest – een concert van Suede, gok ik zo – maar ik weet waar het ligt en dat is praktisch naast het station. Handig dus als je met het openbaar vervoer komt, zoals in mijn planning ligt. Het is dat ik op de dag van het concert, niet lang voor vertrek, een collega vertel over mijn plannen, want anders had ze me niet hoeven vragen of ik niet weet dat (het naast) Utrecht Centraal één grote bouwput is. En dat Vredenburg daar dus ook onder valt. Aha, dat verklaart die toevoeging ‘Leidsche Rijn’ dus. Het tijdelijke nieuwe onderkomen blijkt in tegenstelling tot het in verbouwing zijnde Vredenburg niet te belopen vanaf het station maar gelukkig kun je er op vertoon van je ticket wel gratis met een stadsbus naar toe. Prettig geregeld, al behoeft mijn tijdschema daardoor wel enige aanpassing. In de bus spot ik op basis van hun uiterlijk al gauw anderen met hetzelfde reisdoel als mij, en daar zitten diverse buitenlanders tussen. Al luistervinkend begrijp ik dat ze speciaal naar Nederland zijn gereisd om vanavond de band in Utrecht te kunnen zien. 

Aangekomen bij het felrode geschilderde gebouw valt meteen op hoe rustig het is rondom het gebouw als in de foyer. Sterker nog: er is niemand, behalve security personeel. Iedereen is dan ook al in de zaal, want het voorprogramma is begonnen. Het is duister in de uitverkochte zaal, en ga dan maar eens op zoek naar een zitplaats. Ik blijf staan bij een balustrade waar ik zicht heb op het podium en ik niemand tot last ben, maar een suppoost verzoekt me vriendelijk doch dringend om een stoel te gaan zoeken. Terwijl ik in het donker een trap oploop en de rijen afspeur, zorgt op de bühne de percussionist David Kuckhermann – die later onderdeel zal uitmaken van de band van DCD – voor de muzikale omlijsting. Na een toch verrassend snel gevonden zitplaats met nota bene vier (!) lege stoelen naast me, mag ik getuige zijn van de met zijn blote handen op omgekeerde wokpannen en vliegende schotels gelijkende instrumenten trommelende Kuckhermann. Het publiek luistert beleefd naar zijn op Aziatische, Afrikaanse en Arabische leest gestoelde percussie-exercities die in muzikaal opzicht aansluiten bij DCD. Een passende opwarmer zodoende, maar wel eentje die na vijf nummers – het gespeelde aantal – mooi zo is geweest. In beide opzichten. 

Tijdens de pauze wordt er dankbaar gebruik gemaakt van de bar, nu het nog kan. Want deze zal tijdens het optreden van DCD namelijk gesloten blijven. Een goed idee want niets zo irritant als mensen in een zaal met louter zitplaatsen die constant heen en weer lopen naar en van de bar en daarmee anderen het zicht ontnemen. In dat licht mag ook de discipline van het publiek worden genoemd als het gaat om het zich zoveel mogelijk onthouden van praten tijdens het concert. Nu zou dat ook meteen opvallen hier, dus als je al iets hoort, dan is het een korte fluister in de rij voor of achter je, of tussen de nummers door. Ergens na 9 uur is het zover. Begeleid door een vijfkoppige band betreden Lisa Gerrard en Brendan Perry de bühne, onder luid gejoel en driftig applaus. Gerrard, als altijd een elegante en intrigerende verschijning, is gekleed in een Middeleeuws aandoende robe, terwijl Perry beduidend meer voor de vrijetijdslook is gegaan. Een gordijn van LED verlichting is verantwoordelijk voor een sfeervolle visuele stimulus die de diverse nummers van een passende warme gloed voorziet. Gerrard neemt plaats achter een yangqin (een Chinees snaarinstrument), en wat ze ook doet: ze straalt een en al een aura van sereniteit uit. Perry mag het spits afbijten met “Children of the sun”, het wonderschone begin – en hoogtepunt naar mijn mening – van het nieuwe album “Anastasis”. Het duo zingt min of meer om toerbeurt: de aardse, warme bariton van Perry tegenover de mystieke, onwereldse zang van Gerrard, samen de unieke wereld(muziek) vormend die DCD zo eigen is. 

“Anastasis” wordt in zijn geheel gespeeld, alleen niet conform de volgorde op de plaat. Het past naadloos tussen de nummers van eerdere albums als ook liedjes die op geen enkel album voorkomen. Overigens gaat DCD in de tijd niet verder terug dan begin jaren negentig, met het van “Into the labyrinth” (1993) afkomstige “The ubitiqous Mr. Lovegrove” als oudste song. Dat vind ik persoonlijk wel jammer omdat naar mijn idee de beste DCD platen stammen uit de jaren tachtig, hun eerste vijf om precies te zijn. Maar daarom niet getreurd want het optreden biedt veel ander fraais, waarbij de muziek veel Oosterse en Arabische sferen oproept. Eén van de hoogtepunten is het magistrale, dramatische “The host of Seraphim”, sowieso een definiërend nummer uit de DCD catalogus. Eigenlijk is de uitvoering van dit ene lied al de moeite van het hele concert waard. Gerrard bewijst er en passant mee dat ze aan vocale zeggingskracht nog niets heeft ingeboet. Communiceren met het publiek doet ze amper, Perry is wat spraakzamer, maar dat geeft niets, want gekeuvel met de toehoorders zou voor mijn gevoel alleen maar afbreuk doen aan de plechtstatige sfeer. Er wordt gemusiceerd met een hoge mate van perfectie maar dat moet niet worden opgevat als of verward met stijfjes of koel. Hier passen juist woorden als subliem en indrukwekkend. Oftewel: van deze doden niets dan goeds!

Meer foto’s hier!

Setlist: Children of the sun * Anabasis * Rakim * Kiko * Lamma bada * Agape * Amnesia * Sanvean * Nierika * Opium * The host of Seraphim * Ime prezakias * Now we are free * All in good time * (toegift 1) The ubitiqous mr. Lovegrove * Dreams made flesh * (toegift 2) Song to the siren * Return of the she-king * (toegift 3) Rising of the moon

zaterdag 24 november 2012

Augustus 2012

CD’s

HOLOGRAMS – Holograms
Net als het Deense Iceage dat vorig jaar sterk debuteerde met “New brigade” is het uit Stockholm afkomstige kwartet Holograms een band die je in beginsel tot het punkgenre zou kunnen rekenen maar die beduidend vaak de grens met postpunk / new wave opzoekt én overschrijdt . Dat kan voor een deel worden toegeschreven aan het gebruik van een in het punkidioom niet gangbare analoge synthesizer die zich af en toe manifesteert, in liedjes als “Chasing my mind”, “Stress” en single “ABC city” dat je zou kunnen duiden als Ramones met een orgeltje. Het kost weinig moeite om uiteenlopende new wave invloeden aan te wijzen zoals daar zijn Joy Division, vroege The Cure en Wire, gespeeld met de drive en agressie van punk zoals in het hyperventilerende “Transform”. “Monolith” gaat log kruipend, bijna Bauhaus-achtig van start om na anderhalve minuut te exploderen in de vierde versnelling: pogoën in een ‘eerste lichting gothic’ outfit. “Memories of sweat” is daar ook zo’n voorbeeld van, schurkend tegen Siouxsie & the Banshees circa ‘78/’79. En zo creëert de band als het ware vanuit het heden een hologram van een opwindende alternatieve band uit het einde van de jaren zeventig.  

STEREO VENUS – Close to the sun
In 2010 maakte ik voor het eerst kennis met Rumer, de Britse zangeres – echte naam: Sarah Joyce – en haar aan Karen Carpenter verwante stemgeluid. Dat leverde tot dusverre de albums “Seasons of my soul” (2010) en het met covers gevulde “Boys don’t cry” (2012) op. Op beide platen toonde Rumer zich een vocalist met een warme, oorstrelende en aangename stem, maar de composities bleven vaak wat aan de safe, vlakke kant. Nu is er dan de plaat waarvan ik hoopte dat ze die zou gaan maken maar wat blijkt: “Close to the sun” blijkt al voor haar debuut te zijn opgenomen! Samen met toetsenist / componist Rory Moore maakte Rumer dit album vol heerlijk relaxte, ‘laidback’ muziek, een erg genietbare collectie van easy listening pop, bossa nova en 60s lounge. “It’s gonna be groovy”, zingt Rumer in het lichtvoetige “Blossom’s dream”, en gelijk heeft ze, net als in het heerlijk zorgeloze “Coffee and honey” waarin ze aangeeft “Everything is wonderful baby”. Het mooiste nummer heet “John Sebastian’s girl”, een liefdesdrank voor de oren. Stereo Venus is als een warm bad in honing, zoet escapisme en hangmatromantiek.

LAETITIA SADIER – Silencio
Stereolab bevindt zich sinds 2009 in een ‘indefinite hiatus’ wat dus net zo goed kan betekenen dat ze over een maand weer de draad oppikken als dat ze nooit weer iets van zich laten horen. Jammer als dat laatste het geval zou zijn, maar met 17 albums op de teller – de onmisbare compilaties meegerekend – is er meer dan genoeg om op terug te vallen. En anders is er altijd nog wel het solowerk van Laetitia Sadier, laborant van het eerste uur, die met “Silencio” haar tweede album aflevert. Stilistisch gezien opereert ze in het verlengde van haar oude lab, en in combinatie met haar herkenbare en zo aan Stereolab verbonden stem, krijg je als luisteraar al snel een vertrouwd gevoel. Ook een warm gevoel trouwens want dat is het effect van de zestiger jaren pop met een rustgevend lounge karakter waarmee “Silencio” gevuld is, en die zich als een comfortabele deken over de luisteraar heen vleit. “Fragment pour le future del’homme” is een leuk want funky, vlot en dansbaar uitstapje waar Laetitia zich wel vaker mag begeven. En van “Invitation au silence” word je vanzelf stil, en dat is ook precies de bedoeling. Fijne plaat.    

THE VIEW – Cheeky for a reason
De belangstelling en waardering voor The View lijkt wat tanende en dat is jammer. Want na het sterke debuut “Hats off to the buskers” (2007) wisten ze zich na de zwakke, zwalkende opvolger “Which bitch?” (2009) afgelopen jaar prima te revancheren met “Bread and circuses”. Indien de band het weer had afgewisseld met een teleurstellende vierde, dan zouden ze weinig reden hebben om ‘cheeky’ te zijn. Het goede nieuws is dat “Cheeky for a reason” behoorlijk vol staat met toegankelijke, kop-midden-en staart gitaarpopliedjes die refreinen bevatten die je zo kunt meezingen en in potentie als single door het leven kunnen gaan. Men neme bijvoorbeeld de door galopperende drums aangejaagde openingstrack “How long”, het aan “Wasted little DJs” verwante “AB (we need treatment)”, het standvastige “Bunker (solid ground)” of het licht melancholische “The clock”. Niet alles is prijs zoals het door bassist Kieren Webster gezongen “Hole in the bed”, alleen al vanwege het feit dat hij in tegenstelling tot Kyle Falconer niet kan zingen. Of zou dat ook ‘cheeky’ bedoeld zijn? Hoe dan ook, de bandnaam ten spijt lijkt The View enigszins uit het publieke zicht te zijn verdwenen, maar “Cheeky for a reason” biedt voldoende aanleiding om de schijnwerpers voorlopig nog steeds op ze gericht te houden.

DEAD CAN DANCE – Anastasis
Hoera, ze zijn weer terug! Zeven jaar na hun kortstondige reünie in 2005 hebben Brendan Perry en Lisa Gerrard zich opnieuw muzikaal herenigd voor zowel een album (hun 10e) en een zich rap uitverkopende wereldtournee. Het duo dat vanaf medio jaren tachtig een unieke vorm van wereldmuziek maakt, pakt de draad op met “Anastasis” dat indrukwekkend van start gaat met het hemelse, monumentale “Children of the sun”, gezegend met de warme alhoewel iets sleetser geworden bariton van Perry. De door Gerrard gezongen nummers hebben een sterk Arabisch, Midden-Oostenachtig karakter getuige onder meer “Anabasis” en “Agape”. “Amnesia” kenmerkt zich door statigheid, met “Return of the she-king” komen we in etherische sferen terecht en bij het afsluitende “All-in good time” past het beeld van een zich paars-rood kleurende schemerhemel. DCD is terug van de dood maar klinkt weer springlevend. 

ALT-J – An awesome wave
Een geweldige golf. Van tevoren kon dit viertal uit Leeds het natuurlijk niet weten, maar de albumtitel blijkt in zekere zin een profetische waarde te hebben gehad. Hun folktronica is namelijk onverwacht goed aangeslagen, gelijk een overweldigende, over de band heen spoelende succesgolf. Persoonlijk steek ik nog niet de loftrompet maar dat zou een kwestie van tijd kunnen zijn. Want “An awesome wave” is een plaat waarbij ik me in eerste instantie alleen kon vinden in singles “Tessellate”, “Breezeblocks” en “Matilda” maar die bij elke draaibeurt meer en meer op zijn plaats valt. Via het pianomotiefje van “Estocada” bijvoorbeeld of het opgewekte keyboardriedeltje dat “Dissolve me” opleukt. Aan de stem van Joe Newman, die mij doet denken aan Bombay Bicycle Clubs Jack Steadman die met dichtgeknepen neus zingt, zal ik wel nooit helemaal wennen. Maar het voelt wel steeds prettiger om me door de golf te laten meevoeren.

Singles

SAVAGES – Husbands
Dit plaatje had al een paar maanden geleden de koppositie van ‘singles’ moeten innemen maar dat is puur te wijten aan een ‘administratieve’ fout. Nu kan ik alsnog lyrisch zijn over het debuut van het nog geen jaar oude dameskwartet Savages dat in muzikale zin een perfecte samensmelting is van postpunk bands als Siouxsie & The Banshees, Joy Division, The Slits en PIL. Bands van weleer inderdaad, maar Savages maakt het tot iets hedendaags, met de spanning en urgentie van het hier en nu, en een belofte voor de toekomst. B-kant “Flying to Berlin” met zijn van Joy Divisions “Colony” geleende basgitaarlijn, is een tweede bevestiging dat we met niets minder te maken hebben dan dé nieuwkomer van 2012. Ik verklaar me bij deze officieel fan! 

BLOC PARTY – Octopus 
Ze zijn er weer, met zijn vieren, dus acht armen in totaal en zo kom ik uit op een octopus. Onzin natuurlijk (of toch niet…?) maar het is goed dat Bloc Party ervoor heeft gekozen om zich na een adempauze van drie jaar te herpakken. In drie minuten tijd grijpen de tentakels van “Octopus” zich vast aan de luisteraar, profiterend van een pakkend gitaareffect dat zich van begin tot eind als een inktvlek over deze overtuigende herstart verspreidt.

DARK HORSES – Radio
Beetje verwarrend dit, want er zijn meerdere bands met de naam Dark Horses. Deze band – een kwintet – komt uit Brighton: vier heren en een frontvrouw namens Lisa die van origine Zweeds is. Het station dat op “Radio” te horen is, speelt melancholische ‘dronerock’ in de schaduw van The Duke Spirit en Black Rebel Motorcycle Club. De connectie met laatstgenoemde wordt op B-kant “Radio offshore” vergroot door een bijdrage van Robert Levon Been, bassist / zanger van BRMC. 

DEAP VALLY – Gonna make my own money
Het is een goed voornemen en streven van de dames Lindsey Troy en Julie Edwards om op eigen kracht hun financiële inkomsten te genereren, als ik die songtitel tenminste mag geloven. Dat hopen ze te doen met het tandem elektrische gitaar en drumstel, een combinatie die bands als The White Stripes, The Black Keys en Blood Red Shoes geen windeieren heeft gelegd. De tijd zal het leren of Deap Vally ooit in één adem met die bands genoemd gaat worden. Maar er zal vast nog wel plek zijn voor een smerige bluespunk gitaar à la The White Stripes met een krijsend wijf in de rol van Jack en een slagwerkster als Meg na een paar maanden extra drumles.

woensdag 14 november 2012

Pinkpop Classic - Landgraaf : Megaland : zaterdag 26 augustus 2012

Na de massaliteit, het overweldigende muziekaanbod, de onaangenaam tropische temperaturen en het ontberen van goede nachtrust en verfrissende douches zoals ik dat een week eerder ervoer tijdens Pukkelpop, voelt Pinkpop Classic in alle opzichten aan als een verademing. Heerlijk ontspannen en relaxed, aangename weersomstandigheden en veel rust en ruimte. Al had Jan Smeets die ruimte liever wat meer gevuld gezien want er kwamen slechts circa 5200 bezoekers terwijl het dubbele daarvan was benodigd om het festival rendabel te laten zijn. Waar het aan ligt? De niet bepaald tot de verbeelding sprekende programmering is zeker een factor van belang, zo niet de belangrijkste. Zelfs met het binnenhalen van een grote act – die nooit op Pinkpop te zien is geweest (Toto) – heeft Jan het niet voor elkaar gekregen. Het is dat het festival voor mijn doen ‘in de buurt’ wordt gehouden, want anders had ik me de moeite hoogstwaarschijnlijk niet genomen. Maar toch zal je me niet horen klagen, al valt er op muzikaal gebied dit jaar weinig te beleven. Het is het veredelde tuinfeestgevoel wat me trekt, met de bands veelal als auditief decor. De aanblik van al die op hun zelf meegebrachte vouwstoeltjes gezeten 40plussers, de gemoedelijke, onthaastende sfeer, niet hoeven te wachten op je bestelling of plasbeurt, de ondanks de lage opkomst met een glimlach door het publiek banjerende Smeets en niet te vergeten het debuut van de speciale bierentent op Megaland: het zijn allemaal factoren die Pinkpop Classic een gezellig karakter meegeven.

In de aanloop naar de ingang waar de security zich weinig moeite hoeft te geven en blij lijkt dat er weer even klandizie te verwelkomen valt, horen we de latin klanken van Massada, de eerste band van de dag. Mijn verwachting dat de band vanwege hun roots vast een hoop Molukse bezoekers zal trekken blijkt ongegrond. Om redenen waar ik verder niet op zal ingaan, is dat voor indindo een hele geruststelling, opgegroeid als hij is met bang makende verhalen van zijn broer over spanningen tussen de ene en de andere bevolkingsgroep waarbij “je soms moest rennen voor je leven”. Maar neem mijn ‘angst’ in deze hier vooral niet serieus. Niet alleen de Molukse delegatie is zwaar ondervertegenwoordigd, ook de Indo-gemeenschap is weer massaal thuisgebleven, met als positieve uitzondering het charismatische lid dat zich vandaag met compagnon commando Billy vrij vaak ophoudt tussen een bierkraam en een koffiestand waar het meest smerige bocht wordt geschonken sinds deze drank werd uitgevonden. Vanaf het podium roept zanger Johnny Manuhutu, samen met percussionist Nippy Noya een van de weinige originele bandleden, iedereen op tot een potje salsa. Is het ook goed als ik wat slap ouwehoer, onderwijl lurkend aan een bekertje bier, Johnny? De band vindt het prima, Nippy trommelt er lustig solistisch op los, en onze hangplek wordt daarmee van passend tropische – maar zonder bijbehorende schroeiende temperaturen – achtergrondmuziek voorzien. 

Ik weet dat Saga binnen het progrock genre opereert maar daar houdt mijn povere kennis over deze band dan ook mee op. Geen idee in welk jaar ze op Pinkpop stonden. Hadden ze toen een hit of zo? Internet biedt zoals zo vaak uitkomst. Een stuk of wat YouTube clipjes uit begin jaren tachtig later weet ik dat Saga niet aan mij besteed is. Ik moet wel erg gniffelen om de walrussnor van de zanger en de langharige permanentjes die de band vermoedelijk met groepskorting kreeg aangemeten. Anno 2012 hoeft Saga de haarpolitie niet meer op de stoep te verwachten, wat vooral geldt voor de tegenwoordig even snor- als haarloze zanger. Zoals gezegd heb ik niets met de muziek, en zo staat Saga voor mij al snel voor de verkorte samentrekking van de woorden ‘saai’ en ‘gaap’. Saga fan K weet te melden dat het goed is, dus daar zullen we maar op afgaan. Commando Billy en ik besluiten daarentegen uit verveling een rondje over het terrein te doen maar daar zijn we heel snel mee klaar. We houden zoals veel mensen even stil bij de Pinkpopposters uit het verleden die tegen het hekwerk aan de achterzijde van het terrein zijn opgehangen. Er worden herinneringen opgehaald maar vaak blijken we ook veel te zijn vergeten: “Hebben we die toen ook gezien?” Op een van de posters zien we de naam Saga staan. Het jaar: 1982. Weten we dat tenminste ook weer.

Een klein jaar geleden stond Fischer-Z in de Nieuwe Nor te Heerlen, op dezelfde avond dat commando Billy en ik terugkeerden van een tof weekend in Berlijn. “Ach, die komen vast nog wel een keer terug”, of woorden van die strekking, zo waren we van mening. En inderdaad, al is het dan niet op dezelfde locatie, maar toch in de buurt. John Watts, het enige originele bandlid, haalt een herinnering op van het jaar (’81) dat Fischer-Z voor het eerst op Pinkpop stond. Remember Pinkpop? Nou nee, maar wel “Remember Russia”, een van de naar indindo’s mening beste Fischer Z songs, en laten ze dat vandaag nou niet spelen. Wel een aantal ‘recente’ liedjes waar – laten we eerlijk zijn – niemand echt op zit te wachten en die niet het potentieel hebben om zich in je brein te nestelen. Dit in tegenstelling tot “So long”, “Marliese” en “The worker” die het publiek dat ‘weet je nog wel, oudje’ gevoel geven. Dat voelen we alleen over de gehele linie een beetje te weinig, en dan begint te aandacht te dwalen. Bijvoorbeeld naar bassist David Graham die een ‘spitting image’ is van voormalig Toontje Lager zanger Erik Mesie. Een geval van “Ik heb stiekem met je geruild”, zullen we maar zeggen.

Bij toeval hoor ik twee festivalgangers in mijn nabijheid het programma doornemen. Bij elke band of artiest gaat wel een belletje rinkelen, de ene keer luider dan de andere. Behalve bij Garland Jeffreys dan. “Det zaet mich nieks”, zegt de een. “Nooit van geheurd”, zegt de ander. Een derde man wordt erbij betrokken. Die werpt een korte blik op de verfrommelde flyer die hij voor zijn neus krijgt gestoken om vervolgens zijn schouders op te halen. “Gein idee”, antwoordt hij. “Ich bin hiej veur Toto.” In hoeverre het voorbeeld exemplarisch is voor de naamsbekendheid van Garland Jeffreys onder de 5200 aanwezigen weet ik niet, maar het zou me niet verbazen als de zanger op dat gebied erg laag zou scoren. Ik kom zelf niet verder dan “Matador” en pas wanneer ik Garland en zijn band “Hail hail rock’n’roll” hoor spelen, denk ik: “O ja, die had hij ook nog”. Commando Billy en ik hebben ons teruggetrokken op de brede traptreden die leiden naar het terrein, en Garland is niet meer dan een radio op de achtergrond die zo goed als volkomen langs ons heen gaat. We overzien de geasfalteerde omloop en ontdekken niet één rondslingerend papiertje, platgetrapte hamburgerrestanten of andere vullis. Af en toe loopt er iemand voorbij. Compleet het tegenovergestelde dus van wat we normaal gesproken gewend zijn te zien op deze plek. Toevallig zagen we vanaf dit punt Garland ook de vorige keer dat hij op Megaland was, als gast van Bruce Springsteen met wie hij samen een cover deed van “96 tears”. Dat nummer speelt hij vandaag weer. Gelukkig maar, want ik begin me danig te vervelen.    

Met Bush komt er leven in de brouwerij. Tja, uitgerekend deze band. Want Bush heb ik tot dusverre aardig weten te vermijden gedurende hun carrière. Net als hun collega’s Nickelback zie ik Bush als meest tergende exponent van het type band dat destijds op de ‘bandwagon’ namens grunge sprong, het ontdeed van ziel, echte emotie en diepgang, en er vervolgens nog succesvol mee werd ook. Elk publiek krijgt de band die het verdient. In de populariteit van Bush zal vast zanger / gitarist Gavin Rossdale een belangrijke rol hebben gespeeld, want de gespierde mooie jongen met een diploma als poseur is ideale verkoopwaar. Gitarist Chris Traynor oogt met zijn zwarte outfit, lange haar, snor, baard en zonnebril als een echte rocker, en stiekem wens je hem een andere band toe. De ritmesectie zal vast niemand op straat herkennen. Maar goed, zoals gezegd zorgt Bush wel voor leven in de tent, al is het maar omdat Gavin zich op een gegeven moment op de tegenover de bühne geplaatste zittribune begeeft. En “Come together” is door de originele makers te goed gesmeed om het door anderen te laten verpesten. Binnen de context van Pinkpop Classic en afgezet tegen de matte line-up van dit jaar komen nummers als “Everything Zen” en “Glycerine” in een ander daglicht te staan, wat voor ondergetekende betekent “Valt best wel mee” en “Best aardig, toch?”, terwijl ik het normaliter met nog geen stok zou aanraken. Afijn, in het land der blinden… Volgende keer: de rehabilitatie van Nickelback en waarom Dries Roelvink onder bepaalde omstandigheden intelligentere teksten zingt dan u op het eerste gehoor zou denken.

Big Country, die stonden ooit in de Hanenhof! Och, dat waren nog eens tijden!” kondigt Jan Smeets met een glimlach en vol nostalgie de band aan. Ja, ik weet het, Jan. Ik was erbij. Ergens begin jaren tachtig. En dat waren inderdaad nog eens tijden dat je bands van dit kaliber in de Hanenhof kon zien. Eh… dat je überhaupt bands in de Hanenhof kon zien. Het Big Country optreden in Geleen is me altijd bijgebleven. In mijn herinnering heb ik namelijk gesprongen en gezongen dat het een lieve lust was, vooral op opzwepende, uptempo liedjes als “Fields of fire”. Ik zat op de middelbare school, had nog een haardos, en de namen ‘indindo’ en ‘commando Billy’ waren nog ver weg. Afijn, dat was toen. Vandaag geen springen en zingen voor mij. Aan de liedjes ligt het niet, al had het af en toe wel wat compacter gemogen. Het is toch het gemis van Stuart Adamson, de zanger /gitarist die in 2001 een einde aan zijn leven maakte. Vervanger – sinds 2010 – Mike Peters doet erg enthousiast en tracht het publiek op te zwepen tot participatie maar als hij zo graag wil, waarom dan niet zijn eigen voormalige band The Alarm uit de mottenballen gehaald? Of zouden zijn oude bandmaatjes niet meer willen of kunnen? Alle BC krakers passeren de revue maar ik voel er niets (meer) bij. Gelukkig kan ik me nog koesteren aan de herinnering van het optreden in de Hanenhof want Big Country anno 2012 is verworden tot een groot niemandsland.

Commando Billy wil eigenlijk al naar huis maar ondergetekende heeft de behoefte om op zijn minst een paar hits van Toto mee te pikken. Met de ‘adult orientated rock’ Toto heb ik geen probleem, en al helemaal niet met de ‘feelgood’ factor van bijvoorbeeld “Roseanna”, “Pamela” en “Africa”. Zeker na een dag die in muzikaal opzicht weinig bevredigend heeft uitgepakt. Gelukkig bewaart de band niet alle succesvolle hoogtepunten tot het einde. Opvallend is het perfectionisme van de band, want alles wat ze spelen klinkt als een kraakheldere nabootsing van de plaatversies. Wat dat betreft dringt zich de vraag op of het afdraaien van een cd niet zo goed als het hetzelfde effect zou hebben gehad, ook omdat er niet gek veel aan visueel spektakel te beleven valt. Dat dient zich trouwens wel aan in onze nabijheid waar een dronkenlap zich op bewonderenswaardige wijze – ondanks dat hij voortdurend vervaarlijk van voor naar achter helt – staande weet te houden. Afijn, Toto blijft dus ook overeind staan, even geolied als moeiteloos en zonder een drup alcohol naar ik vermoed, met een foutloos optreden. Al naar gelang hoe je over deze vorm van perfectie denkt, dwingt het respect af en geniet je ervan of je mist de toegevoegde (live) waarde en houdt het voor gezien. Ik zeg: speel die hits nou maar, laat elke vorm van liedjes rekken of gitaarsolo’s achterwege en hoe je het doet interesseert me eerlijk gezegd geen bal. Gelukkig bewaart de band niet alle successen voor het laatst, en wanneer we uiteindelijk besluiten om voortijdig te vertrekken, hoor ik in ieder geval tijdens de terugtocht nog “Africa” en “Hold the line”. Lopend op weg naar het station kom ik amper mensen tegen. Bij de bekende rotonde tref ik K en zijn uitermate benevelde vriendin A aan die een half uur eerder waren vertrokken maar er klaarblijkelijk een door de drank gedwongen slakkengang op nahouden en bovendien de weg kwijt zijn. Ik wens ze veel succes en vervolg mijn route terwijl “Hold the line” me nog goed hoorbaar vanaf het festivalterrein gezelschap houdt. Dat Jan Smeets zich die songtitel ter harte neemt lijkt na vandaag uiterst twijfelachtig, want de tot dusverre gevolgde lijn van Pinkpop Classic zal moeten worden bijgesteld wil het festival een volgende keer voldoende bezoekersaantallen gaan halen. 

Meer foto’s hier!