woensdag 26 oktober 2011

Augustus 2011

CD’s

LOWLINE – Lowline

Ik was ze eerlijk gezegd alweer vergeten, dit kwartet uit Manchester, aangezien ze in 2009 voorlopig hun laatste van tot nu toe drie singles (“Sound of music”, “Monitors”, “Gun in my side”) uitbrachten en het vervolgens verdacht stil bleef. Maar ze bestaan dus nog steeds en dit debuutalbum is een overtuigend teken van leven.  Wat zeg ik: mijn jaarlijst waardig! “Lowline” bevat dan ook – zo goed als – louter vlotte, lekker in het gehoor liggende songs die het gecombineerde DNA bevatten van Black Rebel Motorcycle Club (op tempo), The Chameleons, U2 (“Outside”), Oasis en Joy Division (“Lost touch”). Toffe plaat! 

UNKNOWN MORTAL ORCHESTRA – Unknown mortal orchestra
Ruban Nielson maakte ooit in de hoedanigheid van gitarist deel uit van het Nieuw-Zeelandse kwartet The Mint Chicks. Hun venijnige, energieke noisepunk deed me twee albums en wat singles aanschaffen, daarna verloor ik ze uit het oog (en oor). Met zijn eigen, nieuwe muzikale project UMO heeft Nielson gas teruggenomen en hij is een andere, geslaagde weg ingeslagen. Het album bestaat uit telkens weer verrassende lo-fi liedjes met een inslag van funk (“How can you luv me”), garagerock (“Nerve damage”) of psychedelische pop (“Thought ballune”, “Bicycle”). Met een talent voor het pennen van songs als hier bijeengebracht, zal Nielson niet lang ‘unknown’ blijven.

CEREBRAL BALLZY – Cerebral ballzy
Vijf twintigers uit New York City die 80s hardcore punk à la Minor Threat en Bad Brains nieuw leven inblazen. Verwacht geen nieuwe, originele invalshoeken en maatschappijkritische, politiek geladen of sociaal bewogen teksten, want CB is inhoudelijk gezien een ‘pretpunk’ band. De nummers gaan dan ook over pizza’s, zwartrijden (in de metro), meisjes, drugs, drank (en de nasleep: kotsen) en grote hobby skateboarden. Het album, een speciale editie uitgebreid met een bonus live CD, vliegt in hoog, furieus tempo van A naar B. Het vormt een goede indicatie van hoe CB op de bühne tekeer moet gaan. De plaat is op zichzelf staand geen echte hoogvlieger, maar wel een goed reclamemiddel om de luisteraar te overtuigen ze live aan het werk te willen zien.  

PEAKING LIGHTS – 936
Peaking Lights is een stel (ook in de romantische betekenis) uit Wisconsin, te weten Aaron Coyes en Indra Dunis, dat met “936” haar tweede album aflevert. Hun eersteling ken ik eerlijk gezegd niet, maar ik vermoed dat het inhoudelijk gezien niet ver verwijderd ligt van deze gemiddeld rond de zes à zeven minuten klokkende nummers, een bij vlagen hypnotiserende collectie van dub, psychedelica, ambient en Krautpop, waar de ijle stem van Indra doorheen glijdt. Op de eerste helft van “936” werkt dat het best, zoals opener “Synthy” (pure breinmassage) en “All the sun that shines” en “Amazing and wonderful” die niet voor niets zo zijn genoemd. 

VIVA BROTHER – Famous first words
Hoog van de toren blazen, dat zien we Britse bandjes wel vaker doen. Zo ook Viva Brother – voorheen Brother, maar die naam bleek al te zijn geclaimd – uit Slough. Het levert vermakelijke kopij op in de vorm van vileine sneren naar andere bands en over the top, maar daarom juist zo leuke borstklopperij à la Liam G. Je moet dan echter wel de daad, of beter gezegd: de muziek, bij het woord voegen. En daar schiet VB helaas nog in te kort. De meeste liedjes op “Famous first words” zijn op zich best aardig en de moeite waard (o.a. “Darling buds of May”, “New year’s day”), soms echter ronduit mediocre (“Fly by nights”, “Electric daydream”), maar hoe dan ook kunnen ze zich niet ontworstelen aan voornaamste inspiratoren Blur en Oasis die dit kunstje beter onder de knie hadden. Te vroeg voor een “Viva!” dus en ‘famous’ zullen ze er voorlopig ook niet mee worden. 

Met terugwerkende kracht

THE MUSIC – The last dance : live

Puike live registratie (op CD en DVD) van het afscheidsconcert van The Music, dat plaatsvond op 06 augustus jl. Een avond waarop de band zich nog eenmaal helemaal gaf, puttend uit hun albums en EP’s / singles. Voor ondergetekende die het aan den lijve mee mocht maken is het een dierbare herinnering, maar ook los daarvan is het een muzikaal testament van jewelste, met hoogtepunten te over. De indierock van The Music zal node worden gemist…

THE SLITS – The John Peel sessions
Met het aan kanker overlijden van Slits zangeres / frontvrouw Ari Up (Arianna Foster) in 2010 viel voorgoed het doek voor een van de meest eigenzinnige en creatieve bands uit de punk / postpunk periode (’76-’82), de tijd waarin ze hun muzikale piek beleefden, vastgelegd op debuutalbum “Cut” en nu dus ook op deze ‘upgrade’ van een eerder uitgebrachte compilatie van John Peel sessies uit genoemde tijd, als eerbetoon aan de overledene. Deze verzamelaar bevat versies van songs die ook op “Cut” zouden prijken zoals “Love und romance”, “FM” en “Shoplifting”. Dit is echter geen overbodige overlap doch een prima aanvulling met toegevoegde waarde.

Singles

DOG IS DEAD – Your childhood

Het is niet de meest opbeurende bandnaam die deze vijf jongens uit Nottingham zichzelf hebben toebedeeld. Het staat tevens haak op de levenslustige, met uitbundige koortjes versierde indiepop die het kwintet maakt, zoals te horen op deze vier tracks tellende EP, hun eerste officiële release. En daar zit geen zwakke broeder tussen. Om even met wat namen te strooien, zodat u weet waar deze (dode) hond heeft zitten snuffelen: Local Natives, Vampire Weekend en een beetje Mystery Jets.

CHAPEL CLUB – Blind
Zanger Lewis Bowman van Chapel Club gaf bij het verschijnen van debuutalbum “Palace”, in januari van dit jaar, al aan dat het bandgeluid op die plaat feitelijk een gepasseerd station was, omdat men zich muzikaal verder had ontwikkeld. Dit kwam tot uitdrukking op de bijgeleverde bonus EP “Wintering” die inderdaad een zekere verschuiving liet horen. Het is daarom vreemd dat dan toch nog een nummer van “Palace” als single is uitgebracht i.p.v. een nieuwe song. Maar goed, het tegen Echo & The Bunnymen en White Lies aan schurkende “Blind” is wel een singlestatus waard.

CAGED ANIMALS – Girls on medication
Een aardig resultaat van deze band uit Brooklyn, een simpel maar effectief stukje indie poprock, dat in lijn met de songtitel klinkt alsof het onder invloed van medicijnen is opgenomen. Beetje vaagjes, en hoe tegenstrijdig dat misschien mag klinken, ook ingehouden.  

zondag 23 oktober 2011

Pukkelpop - Kiewit (Hasselt) : Een groot weiland : donderdag 18 augustus 2011


Pukkelpop 2011. Een onvergetelijk festival, maar om de verkeerde redenen. Ik hoef en zal niet uitweiden over de tragische gevolgen van het noodweer dat Pukkelpop trof, omdat er al uitgebreid genoeg door de media over is bericht, in woord, beeld en geluid. Vijf doden en tientallen gewonden, dat is de trieste balans. Gelukkig is mij niets overkomen. De enige schade die ik heb geleden is van financiele aard, maar dat is te overzien. Een lang naar uitgekeken weekend met verwachte muzikale hoogtepunten en verrassingen werd al snel in de kiem gesmoord met een anticlimax. Jammer maar helaas, doch afgezet tegen het leed van de hardst getroffenen mag ik van geluk spreken. Net als mijn vrienden die er ook bij waren. Het had anders kunnen lopen, al kun je dat nooit zeker weten. Dat het uiteindelijk is gegaan zoals het is gegaan voor mij en vaste festivalamigo commando Billy, dank ik aan een zeer onverwachte, bijzondere ontmoeting, niet lang voordat de orkaan over het terrein zou razen. Of het extreem toeval was of voorzienigheid, ligt maar net aan waar je in wilt geloven. Maar het heeft hoe dan ook een speciale betekenis gekregen die het gebruikelijke ‘meet & greet’ tussen fan en (gewezen) bandlid overstijgt. 

En het begon nog wel zo mooi. Op tijd vertrokken in de ronkende jeep van commando Billy met gunstige weersvooruitzichten op zak. Eenmaal aangekomen in Zonhoven, zonder file of ander oponthoud, op het weggetje richting onze vaste camping, komen we blogparty & co tegen. De parkeerplaats annex camping waar we jaren langs zijn gelopen en gereden, biedt voor mij genoeg aanleiding om eens te informeren of we er gebruik van kunnen maken. Dat kan, en we zijn zowaar de eersten die er tenten gaan opzetten. Het is een aparte bedoening, met pal achter ons een stapel grof vuil waaronder een matras en een zandbak, en zicht op een carnavalswagen. Maar het voelt goed, de stemming zit erin, en de voorpret wordt voor mij vergroot als headmusic met enkele flinke blikken Radler komt aanzetten, bij wijze van cadeau. Gemoedelijk lopen we als groepje naar het festivalterrein, de vaste ijkpunten passerend zoals club “De Limburgse Jager” (nu echt ter ziele) en het tankstation met de lekkere sandwiches. We zijn verbazingwekkend snel door de poorten van de toegangscontrole heen, een kluisje is ook vlot geregeld en niet veel later proosten commando Billy en ik op ons eerste festivalbiertje, vlak voordat in de Marquee de eerste act van de dag gaat beginnen. Een goed begin is het halve werk. Jammer dat we niet de helft gaan halen, zelfs niet eens van de eerste dag…

Wolf Gang – nom de plume van Max McElligott – mag in de Marquee het spits afbijten met zijn indie pop. Hij heeft de liedjes, single “Dancing with the devil” in het bijzonder, met “Lions in cages” als goede tweede, en zijn voorkomen is sympathiek genoeg om hem te willen doen slagen. Maar ja, op de een of andere wijze glijdt het van me af als water van een eend. Het is niet slecht maar ik vind het evenmin voor herhaling vatbaar. Ach ja, het is pas de allereerste act, denk ik maar, geen man overboord. Commando Billy en ik slenteren richting de speciale bierentent voor een welkome consumptie, de rest gaat naar een volgend bandje kijken, weet het nog niet of eh… gaat naar een hotel.


Even een kijkje nemen bij Young The Giant. Ik zag ze mei jl. bij “Later… with Jools Holland” maar hun indie poprock ontlokte me eerlijk gezegd weinig meer dan een ‘mwah’. De vijf Amerikanen kunnen ook ‘in the flesh’ mijn interesse niet lang vasthouden en dus staan we al gauw weer buiten. Slenterend langs de drank- en eetkramen dirigeer ik ons naar de Marquee om iets mee te pikken van Eliza Doolittle. De redenen om haar te willen zien, zijn eigenlijk vrij banaal. Dit jaar stond ze tevens op  Pinkpop maar de overvolle tent en de massa die er tot ver buiten stond opgesteld, deed ons besluiten het niet eens te willen proberen om binnen te komen. Dat we later van anderen te horen kregen dat we een leuk, jong meisje in een kort, sexy broekje hadden gemist, bracht toch enige spijt teweeg. O ja, en haar charmante, vrolijke single “Rollerblades” had ik wel willen horen, voordat u mocht gaan denken dat commando Billy en ondergetekende alleen op basis van uiterlijk hun festivalkeuzes maken… Afijn, Eliza blijkt inderdaad een frisse meid te zijn met vlechtjes, blote schouders en hotpants, maar verder kunnen we er niet warm of koud van worden.

Van ‘lekker wijf’ naar Trophy Wife, een trio – maar live uitgebreid met een extra mankracht – uit Oxford dat ik afgelopen mei op London Calling een heel aardig optreden zag geven. De muziek is verwant aan Hot Chip, en heel af en toe sluipt er iets doorheen wat riekt naar Vampire Weekend. De songs hebben een stuwende ‘drive’ en met hun zelf bedachte omschrijving ‘kantoordisco’ doen ze zichzelf, ofschoon vast met een zweem van ironie bedoeld, toch echt tekort.


Het is de derde keer dat ik White Denim live aan het werk zie, maar het is de eerste maal dat ik ze, door de toevoeging van tweede gitarist Austin Jenkins, als kwartet meemaak. Hun hutspot van rock, blues, jazz, prog, soul, garage en pop is er niet wezenlijk door gewijzigd, ik hoor het althans niet, maar er is wel een extra instrument bijgekomen zodat er nog meer ‘gefreakt’ kan worden. En dat doen de heren,  getalenteerde musici als ze zijn, met in elkaar overlopende nummers die ik eerlijk gezegd – nota bene al hun albums hebbend – niet eens (meer) herken. Maar goed, laatste album “D”, kan me eerlijk gezegd weinig bekoren wegens te druk, te rommelig en te weinig songgericht, dus die kende slechts een beperkt aantal draaibeurten toe. Live luistert White Denim nog wel lekker weg, zeker met dat aangename zonnetje boven ons, maar zo overrompelend als mijn eerste White Denim concert (in Paradiso) zal het hoogstwaarschijnlijk nooit meer worden.

De bandnaam Destroyer roept associaties op met punk, metal, hardrock of ander hard spul, maar achter dat stoere alias gaat een eenling schuil die je eerder zou verwachten in een metrotunnel met een akoestische gitaar om zijn schouders met voor zich een verfomfaaid hoedje zodat passanten er een muntje in kunnen werpen. In werkelijkheid maakt Dan Bejar, want zo heet onze eenling, die op de bühne de hulp heeft ingeroepen van een handvol musici, door de jaren tachtig beïnvloedde muziek. Denk daarbij aan pastelkleurige colbertjes met opgestroopte mouwen, zoals in genoemd tijdperk de bovengrondse mode was. Jammer dat we die vorm van uiterlijk vertoon dan weer niet terugzien bij de morsig ogende en met weinig bühneperformance behepte Destroyer want dan was ik misschien iets langer blijven hangen dan die anderhalve song. Mijn korte verblijf in de Chateau tent is niettemin geslaagd te noemen want bij het binnenwandelen stuit ik bij toeval op Ed Macfarlane, de frontman van Friendly Fires, één van de bands die ik beslist wil zien vandaag. Ik maak een praatje met Ed, geef mijn complimenten voor nieuwe album “Pala”, geef aan me erg te verheugen op het optreden later op de dag en laat me door commando Billy met Ed op de foto zetten. Maar goed ook, want meer dan dit stukje Friendly Fires maak ik niet mee vandaag.


Het meest interessante aspect aan Edward Sharpe And The Magnetic Zeroes is hun naam. Ik kan althans weinig met hun folkrock met een zweem van hippie, uitgevoerd door een veelkoppig gezelschap dat wordt aangevoerd door een bevlogen, dat dan weer wel, Edward Sharpe (niet zijn echte naam trouwens), die het uiterlijk heeft van een profeet aan het hoofd van een religieuze kult. Niet met discipelen die in gewaden rondlopen, want dat beeld slaat de gitarist in zijn Super Mario outfit (ofschoon meer toeval dan opzet) wel aan diggelen. In Amerika schijnen ze een grote aanhang te hebben. Maar ja, daar kostte het Charles Manson, Jim Jones en David Koresh ook niet zoveel moeite om volgelingen te rekruteren.

Twee jaar terug was ik getuige van een goed optreden van Glasvegas op Pukkelpop. Nu zijn ze weer terug en gepromoveerd tot het hoofdpodium. In de tussenliggende tijd zijn ze van vrouwelijke drummer gewisseld, zanger James Allan heeft zijn geheel zwarte kloffie ingeruild voor een geheel witte en ze hebben een tweede album uitgebracht. De aanschaf daarvan heb ik, in tegenstelling tot de voorganger, geen moment overwogen. De nieuwe is me te pompeus, ‘over the top’ dramatisch en meer van hetzelfde maar dan minder. En ik ben er gewoon klaar mee. Kan gebeuren. Ik hoor “Geraldine” en ik denk: “Zo kan het dus ook.”

   

Het beste optreden van de dag en daarmee ook van het festival gaat naar The Naked And Famous. Dat danken ze enerzijds aan het feit dat ik tot nu geen echte hoogtepunten heb mogen noteren en anderzijds omdat binnen een uur na afloop alle geplande optredens, en dus ‘concurrentie’, niet meer zullen plaatsvinden. Het jonge kwintet uit Auckland, NZ slaat een solide brug tussen indie rock en elektronische pop, met de stem van zangeres Alisa Xayalith als zich onderscheidende bijdrage. Met uitzondering van singles “Punching in a dream” en “Young blood” kon TNAF me tot dusverre niet echt boeien, maar live weten ze daar in hun negen nummers tellende set een wending in de goede richting aan te geven. Ook Skunk Anansie duwt me de juiste kant op, namelijk ver weg van ze. Niettemin een compliment voor de in het oog springende gevederde outfit van zangeres Skin.

De Amerikaanse punkband The Black Pacific (met voormalig Pennywise zanger Jim Lindberg, dus dan weet je al in welke hoek je het moet zoeken) komt de twijfelachtige eer toe de laatste band te zijn die we dit festival gaan zien, al weten we dat dan nog niet. Ze vormen niet meer dan een terloops tussenstation voor de bands die ik eigenlijk wil zien en aanstonds gaan beginnen: Miles Kane en The Smith Westerns. Daar laatstgenoemde als eerste op onze route ligt – de Chateau tent – en ik Miles al eens heb gezien, zal de Chateau de volgende halte worden. Doch dan wordt onze aandacht getrokken door een kale man in zwarte kledij die op het zo goed als verlaten grasterrein rechts van The Shelter staat. Hij maakt gebaren, kijkt recht voor zich uit, en hij lijkt in zichzelf te praten. Dan zien we dat hij gefilmd wordt. We komen wat dichterbij en de kale man begint me opeens bekend voor te komen. Dat lijkt wel… nee, dat kan niet… of toch… krijg nou wat, dat is ‘m!


De man in kwestie blijkt niemand minder dan Robert Harvey te zijn, voormalig zanger van The Music, de band die minder dan twee weken geleden haar afscheidsconcert gaf in Leeds en dat ik bijwoonde. Hoe bizar om hem hier en nu opeens tegen te komen! Ik spreek hem aan, heb het over genoemd concert  en vraag wat hij hier aan het doen is. Hij blijkt een videoclip op te nemen voor The Streets die later op de dag zullen optreden. Robert zal daar een bijdrage aan leveren. Dan valt me op dat de cameraman Mike Skinner is, de frontman van The Streets. Nadat ik me met Robert op de foto heb laten zetten, begeven ze zich naar het vlakbij gelegen Salon Fou, een uit containers opgetrokken kapsalon annex iets wat ons niet helemaal duidelijk is. Ik check het programma en ontdek dat The Streets samenvalt met een aangekruiste ‘must see’ band. Wat een dilemma… De bedoeling is dat we nu koers zetten naar de Chateau, maar ja, het volgen van Robert en Mike en hun verdere verrichtingen levert wellicht een meer unieke ervaring op dan een volgend bandje. Eenmaal in Salon Fou zijn de twee heren op een gegeven moment verdwenen, naar ik vermoed backstage. Vanuit de container kijken we naar buiten en we zien de lucht een dreigende, donkere kleur aannemen, terwijl een flinke wind begint op te steken. Ons bezoek aan The Smith Westerns in de Chateau moet nog maar even wachten, zeker nu we ons in een veilige schuilplaats bevinden.

Een fikse overtrekkende bui, maar meer ook niet, zo denken commando Billy en ik. We zien zelfs de humor wel in van het met een stel onbekende lotgenoten opeengepakt staan in een knusse, met lampjes versierde containerachtige setting, terwijl vuistdikke hagelstenen tegenover onze schuilplek op de grond kletteren. Presentator Luc Janssen staat op een meter van ons af met een bedenkelijk gezicht te wachten tot de bui is overgewaaid. Met opgewonden verbazing zien we de donkere lucht aan die langzaamaan weer een normale kleur krijgt. Commando Billy probeert aan te pappen met een productieassistente. De kapsters van Salon Fou kunnen rekenen op onze steelse blikken. Business as usual. Balen en toch ook lachen om het grasterrein waar we zo meteen niet over terug kunnen lopen maar doorheen moeten waden. Dat er uiteindelijk niets te lachen valt, wordt een beetje duidelijk wanneer een van de kapsters na de weersopklaring een telefoontje krijgt en begint te huilen. We weten niet waar het over gaat, maar op de een of andere manier voelt het aan alsof het iets met het noodweer te maken heeft. Daarna soppend over het grasterrein rondom The Shelter, nog niets aan de hand behalve doorweekte sokken. Een stel jongens dat bijna triomfantelijk een afgewaaide tak omhoog houdt. Dan zien we een boom die deels op The Shelter lijkt te zijn gevallen. Opmerkelijk maar niet dramatisch. Opeens valt op dat we nergens muziek horen. Wanneer we de Marquee aan het passeren zijn, zien we voor ons iets vreemds. We kijken uit op een soort verfomfaaide, platte bult op de plek waar normaal gesproken de Chateau staat. Dan komt het besef dat we naar een ingestorte tent staan te kijken. Het is precies op dat moment dat ik mezelf hoor denken: “Dat was het dan. Einde festival.” Daar moeten immers slachtoffers zijn gevallen, dat kan niet anders.


Steeds dieper in de modder wegzakkend, lopen we richting de doorgang die leidt naar de Dance Hall / Boiler Room, de ingang / uitgang en de kluisjes. De doorgangen blijken deels ingestort. Bij de kluisjes komen we stukje bij beetje de rest van het gezelschap tegen waar we vanochtend nog vol goede moed en zin mee naar het festivalterrein waren gelopen. Het lijkt ons allemaal sterk dat de draad van het festival meteen weer wordt opgepikt, als dat al gaat gebeuren. Er heerst een sfeer van verwarring en chaos. Niemand lijkt te weten waar we aan toe zijn. We besluiten gezamenlijk terug te keren naar de camping(s). Onderweg zien we een hoop afgerukte takken. Er worden pogingen ondernomen om te bellen of een sms bericht te sturen. Het lukt me nog het thuisfront gerust te stellen maar daarna kom ik er niet of nauwelijks meer door. Terug op de camping staat alles nog zoals we het hebben achtergelaten. Het tijdelijke onderkomen van headmusic & co heeft het niet droog gehouden maar verder heeft niemand schade geleden. Commando Billy en ik wachten bij onze tenten op verder nieuws via de autoradio van een Vlaams stelletje dat naast ons geparkeerd staat. Het duurt even voordat we genoeg weten om de terugtocht te gaan aanvaarden. Vanavond is het gedaan met Pukkelpop, morgen is nog een vraagteken. Voor de zekerheid laten we de tenten staan. De volgende ochtend zien, horen en lezen we waar we eigenlijk al rekening mee hadden gehouden. We keren terug naar onze camping die met uitzondering van onze tenten geheel verlaten is. Het biedt een mistroostige aanblik, geheel in lijn met wat we daarna waarnemen, in een slakkengang rijdend langs het festivalterrein en de talloze festivalgangers op weg naar huis of gelaten wachtend op een auto of bus. Pukkelpop 2011. Een onvergetelijk festival, maar om de verkeerde redenen.

Meer foto’s hier!

The Music - Leeds : O2 Academy : zaterdag 06 augustus 2011

The Music. Een bandnaam die er zo dik bovenop ligt, dat je jezelf kunt afvragen waarom niemand er eerder op gekomen was. Vier jongens uit Kippax, een voorstad van Leeds, kregen in 1999 het lumineuze idee om zich zo te gaan noemen. Jochies waren het, en bepaald geen posterjongens. Op straat zou je zo voorbijlopen. Bassist Stuart Coleman: iets te dik. Drummer Phil Jordan kon voor een 13-jarige doorgaan. Zanger Robert Harvey werd ooit in een recensie aangeduid als iemand met een ‘crisis smoel’. Ik heb eigenlijk nooit goed begrepen wat daarmee bedoeld werd, maar het komt niet complimenteus over. En de gitarist heet Adam Nutter. Vrij vertaald: Adam Mafkees. Je krijgt het niet verzonnen. Al die ‘mankementen’ gaf de band wel iets aandoenlijks. Maar wat de band miste aan charisma, iets dat zanger Robert Harvey in elk geval compenseerde met zijn vlotte, onnavolgbare danspasjes, maakte ze meer dan goed met hun muziek. Daarom heetten ze ook The Music. Dat is althans mijn ‘theorie’. Waarom ik in de verleden tijd over ze spreek, heeft een reden. The Music is niet meer. Ze waren al geruime tijd opvallend stil, maar sinds 06 augustus jl. is het definitief over en uit. Toen gaven ze namelijk hun allerlaatste concert, in de O2 Academy te Leeds, hun (zo goed als) thuishaven. Zo hoor je jaren niets, zo komt opeens het bericht dat de band er na 10 jaar een punt achter gaat zetten met een serie afscheidsconcerten, eindigend dus in Leeds. Ik was erbij, omdat ik ze vanaf debuutsingle “Take the long road and walk it” altijd een warm hart heb toegedragen, Maar ook om ze eindelijk weer eens te zien optreden, want Nederland deden ze slechts tweemaal aan, de laatste keer in 2004.


Ik ben niet alleen, want in gezelschap van Loes (dames eerst) en The Music fan Bert; gezamenlijk afgereisd naar Leeds in de krapte van een Ryanair vehikel waar een miniblikje Sprite voor maar liefst € 2,20 van eigenaar wisselt. We verblijven in het Discovery Inn hotel, dat zijn naam heeft verdiend. Het blijkt namelijk een heuse ‘discovery’ te zijn om bij onze kamers te komen. Eerst via de straatzijde een onopvallend, kaal halletje in, dan met de lift naar de derde verdieping waar de receptie zich bevindt, vervolgens door lange gangen en klapdeuren naar de andere kant van het gebouw lopen, en in een trappenhuis (dat bij aankomst is ‘versierd’ met een gesloopte badkuip) een tweede lift nemen naar de negende verdieping. De vroegte en samenstelling van het ontbijt (tegen bijbetaling) doet ons er van afzien. Mijn TV is defect, de afzuiging van de badkamer buldert tot een half uur na het uitmaken van de lamp nog na, het bureau mist de bijbehorende stoel, maar verder valt er weinig te klagen… Pal naast ons hotel bevindt zich de Scarbrough pub (tevens hotel, althans volgens het uithangbord) waar we regelmatig vertoeven onder het genot van een pint. Op vrijdag spreken we op het buitenterras (de zon schijnt zowaar!) een Engels koppel aan dat T-shirts draagt met daarop de data van de drie laatste Music concerten. Ze blijken de band een dag eerder in Londen (Brixton Academy) te hebben gezien, en zullen weldra naar de eerste van twee concerten in de O2 Academy van Leeds gaan. Op mijn vraag welke bands hij nog meer goed vindt, somt de mannelijke helft van het duo hun meest recente bezochte concerten op: The Levellers, Simple Minds en Roger Waters. Een vervolgvraag of hij ook meer contemporaine bands leuk vindt, laat ik maar achterwege.

Na het drinkgelag besluiten we een rondje Leeds te doen, en dan blijkt al gauw dat het centrum zodanig goed te belopen is dat we die paar ‘toeristische’ plekpleisters die de stad rijk is (o.a. Broadcasting House, Dry Dock bar), al wandelend links en rechts van ons opduiken. Architectonisch gezien hoef je er geen wereldwonderen te verwachten, geen ‘ooh’ of ‘aah’ van verbazing of verwondering. Leeds is dan ook geen toeristenstad. Wat dat betreft spreekt het volgende boekdelen. Wanneer ik een dag later in de overdekte markthal Kirkgate Market op zoek ga naar ansichtkaarten van de stad om die naar het thuisfront te kunnen versturen, krijg ik vrijwel overal nul op rekest, soms gepaard met verbaasde blikken. Bij één marktkraam, bemand door twee oudere dames, heb ik eindelijk succes: na wat gezoek en gerommel komt een van de vrouwen met een stapeltje kaarten tevoorschijn. De gefotografeerde ansichten zijn duidelijk niet van recente datum en zullen eerlijk gezegd ook weinig mensen warm maken voor Leeds. De O2 Academy blijkt op slechts zo’n 10 minuten van ons hotel af te liggen en is ook zo gevonden. Als we er aankomen is het concert van The Music al bezig en we kunnen zelfs door een raam een voorste deel van het podium zien en flarden muziek horen. Bert herkent “The people” en we zien even Robert Harvey voorbijflitsen. We worden gespot door een zgn. ‘ticket tout’, een zwarthandelaar in entreebewijzen, die ons probeert lekker te maken om een kaartje te scoren. De grote neger wil de kaartjes voor 20 pond per stuk van de hand doen, zegt dat het concert pas is begonnen (‘second song, mate’) en beweert op een gegeven moment zelfs dat hij de kaarten voor niets van de hand zou doen, zodat hij tenminste naar huis kan gaan. Zijn ongeloofwaardige bewering doet mij cynisch grijnzen waarop hij op verontwaardigde manier probeert om ons van zijn (zogenaamd) nobele intenties te overtuigen. Ik weet echter hoe dit spelletje werkt, en we vervolgen onze weg. Drie keer raden wie we de volgende dag weer bij de O2 Academy zien rondhangen, samen met zijn maatjes…


De zaterdag brengen we op relaxte wijze door, onder andere met een bezoek aan Kirkgate Market, de Corn Exchange, een pub / restaurant waar we een maaltijd nuttigen, en winkelen (een onderbroek voor Bert…) totdat het tijd wordt om ons klaar te maken voor het concert. We schuiven op tijd aan in de rij voor de O2 Academy en al wachtende krijgen we gratis versnaperingen uitgereikt zoals een zakje met nootjes. De rij slingert zich tot om de hoek van het gebouw, maar we hebben een goede plek en als de deuren eenmaal geopend zijn, schiet het lekker op. De wachttijd blijft dus beperkt en zodra we binnen zijn, gaan we de trappen omhoog naar het balkon. Aanvankelijk kiezen we voor zitplaatsen op de tweede rij – de eerste rij is nog leeg maar in zijn geheel gereserveerd (voor familie, vrienden etc.) –
maar dan blijk je dus heel onhandig tegen een zichtbeperkende horizontale stang aan te kijken. Als je mag staan heb je daar geen last van, maar dat is hinderlijk voor degenen achter je. Weten wij veel dat menigeen gewoon zal gaan staan… Uiteindelijk besluiten we het hogerop te zoeken, op een rij die vrij zicht biedt op de bühne en vlakbij de bar en het toilet is gesitueerd. We worden aangesproken door een jongeman van Concert Live die ons met succes tracht te interesseren in de aankoop van een CD / DVD combinatie van het optreden dat we na afloop met een voucher kunnen afhalen. Althans de CD want de DVD moet nog worden gemonteerd en zal over een paar weken worden opgestuurd. De zaal begint zich allengs te vullen, vooral met publiek dat we mogen betitelen als ‘ oudere jongere’, dus we zijn bepaald niet alleen in deze... Voor ons neemt een gezin plaats: vader, moeder, zoon en dochter. Al observerend kom ik gedurende het optreden tot de conclusie dat vader de enige Music fan van het gezelschap is en dat hij de rest waarschijnlijk heeft meegesleept onder het motto “Dit vinden jullie vast ook goed!” Ma doet echter af en toe plichtmatig mee, de kinderen zien de enthousiastelingen om hun heen aan met een meewarige en niet begrijpende blik – vooral die bruine meneer achter hun valt moeilijk te plaatsen – en alleen pa gaat uit zijn dak tijdens “ Drugs” dat hij woord voor woord meezingt. Zou de tekst soms een speciale betekenis voor hem hebben? Intrigerend…

Voordat The Music haar laatste optreden gaat geven mag The Whip het publiek gaan opwarmen met een half uur durende set. De band (uit Manchester) was verantwoordelijk voor een remix van “The people”, en daarmee is hun connectie met de hoofdact verklaard. Hun nieuwe, tweede album zal binnenkort verschijnen, maar zo goed als alle songs stammen van hun debuut “X Marks destination” zoals “Sister Siam”, “Divebomb” en het afsluitende “Trash”. Afgezien van het feit dat de band na het vertrek van Danny Saville tot een trio is gereduceerd, verschilt het concert niet zo heel veel van de eerste keer dat ik ze zag, op London Calling / 5 Days Off in 2007. Muzikaal gezien lijkt de band geen nieuwe wegen te zijn ingeslagen, maar het klinkt (weer) lekker aanstekelijk, mede dankzij drummer Fiona Daniel en bassist Nathan Sudders die zorgen voor een swingende, ritmische basis.


Met een concert als dit, dat een bijzondere betekenis of speciaal karakter heeft, in dit geval omdat het een afscheid betreft, en waar relatief veel tijd, moeite en geld in is gestoken om erbij te kunnen zijn, ontstaan al gauw hoge verwachtingen. Misschien wel te hoog, en dan wordt de kans groot dat het gaat tegenvallen. In de aanloop naar het concert deel ik weliswaar het enthousiasme van Bert, maar niet zijn rotsvaste overtuiging dat het vanzelfsprekend een geweldige ervaring gaat worden. Uniek, dat zonder twijfel, maar ik houd voor de zekerheid en om teleurstelling te voorkomen nog even een slag om de arm. Gelukkig krijgt Bert het gelijk aan zijn zijde, want wat in de lucht hangt – een gezonde spanning, anticipatie en het gevoel dat er iets bijzonders staat te gebeuren – komt er tijdens het optreden helemaal uit. De band maakt de verwachtingen waar, een laatste piek die onomstotelijk bewijst dat The Music tot grootse muziek in staat is / was – al bleef jammer genoeg een mainstream doorbraak uit (de band tourde in 2003 twee maanden door Amerika met Coldplay!)  – wat het des te jammer maakt dat ze er nu het bijltje bij gaan neergooien. Het is dat Robert naar eigen zeggen het plezier in The Music, en muziek in het algemeen, heeft verloren en zich wil gaan toeleggen op neurolinguïstisch programmeren (!) en dat de rest daarop heeft besloten ermee op te houden, want het gevoel blijft dat er nog meer moois in het vat had gezeten als ze zouden zijn doorgegaan. Het is dus anders gelopen, maar niet voordat The Music nog één keer op de toppen van hun kunnen speelt, onder het motto “The last dance.”

De setlist wordt sterk bepaald door het titelloze debuutalbum, en het ondergewaardeerde “Strenght in numbers”, hun derde plaat, komt met drie songs (“Spike, “Fire” en de titelsong) relatief weinig aan bod. Het is echter een logische en wat mezelf betreft goede keuze, want hun eerste album vind ik nog steeds hun beste. Hoogtepunten te over, om niet te zeggen dat het louter een aaneenschakeling daarvan is. “Human” en “Too high”, die beide rustig van start gaan, ergens halverwege tot een ontlading komen en het tempo opschroeven, maken op mij echter de meeste indruk. Ook tof: het massaal meegeschreeuwde / meegezongen refrein van “Welcome to the north”, een stukje zelftrots vanwege die titel en de intro van Robert Harvey die luidt: “I love Leeds.” Dat Leeds ook van The Music houdt, blijkt wel uit de fanatieke publieksreacties, tot op het euforische af. Ik deel mee in de ‘klik’, beseffend dat dit niet louter een bijzonder concert is vanwege de betekenis, maar ook omdat er ‘gewoon’ uitstekend gemusiceerd wordt door een op dreef zijnde band. Robert, vroeger een krullenbol maar al sinds enige jaren drager van een type kapsel dat hij vanavond weerspiegeld ziet (figuurlijk dan…) bij menige mannelijke toeschouwer, geeft op momenten zijn karakteristieke danspasjes ten beste. I used to want to dance like Michael Jackson but somewhere it went wrong”, aldus Robert zelf in een interview. Nou, bepaald ‘wrong’ oogt het niet, ik heb het een keer vergeefs proberen na te doen… Robert uit meerdere malen zijn dank naar het publiek (“You’re too good for us”) en verwijst een paar keer naar de begintijd van de band toen ze meededen aan een talentenjacht (“We didn’t gave a fuck then and then we don’t give a fuck now”) en van leraren en andere ‘knobheads’ te horen kregen dat ze het niet zouden gaan redden in de muziek. Dat lukte ze dus wel, en Leeds is nu trots op zijn ‘zonen’.


De toegift bevat het alleen vanavond – want niet een dag eerder of in Brixton Academy (London) – gespeelde “Jag tune”, een de pan uit swingend ‘oudje’. Opgedragen aan het publiek en dus wel zo toepasselijk is “The people”, uitverkoren om het definitieve einde in te luiden. Een laatste kans om te zingen, springen, dansen, en uiteindelijk al joelend te applaudisseren. Het nummer eindigt met stroboscopisch lichtgeflikker, gevolgd door elkaar omhelzende bandleden, dankgebaren richting publiek en handjes schudden met fans / bekenden op de voorste rijen. Als de band het podium heeft verlaten, herinnert alleen nog het concentrische logo als stille getuige aan het afgelopen anderhalf uur en een beetje. Terwijl de toeschouwers de zaal verlaten – alleen Bert denkt dat het nog niet is gedaan – klinkt door de speakers een song die op maat voor dit moment lijkt te zijn gemaakt: “When the music’s over” van The Doors…. We druppelen met de andere bezoekers mee richting uitgang, maar niet voordat we onze cd’s hebben opgehaald en ik een T-shirt heb gekocht. De laatste in maat M, die dan ook van de muur moet worden gehaald, want de rest is al uitverkocht. Er ligt nog een avondje en anderhalve dag Leeds in het verschiet, dat zal worden opgevuld met een bezoek aan het gehavende Leeds United stadion, diverse pubs, het toevallig stuiten op Leeds (Gay) Pride in Lower Briggate waar The Stone Roses Bar (!) is gevestigd, en (voor mij) een uurtje op maandagochtend in platenzaak Crash Records. Leuk om allemaal een keer te hebben gezien en gedaan, maar het was The Music waar we voor kwamen en dat fantastische concert maakte het pas echt de moeite waard. Of, om even een andere (Zweedse) band te citeren: “Thank you for the Music!”

Setlist: The dance * Take the long road and walk it * The truth is no words * Freedom fighters * Fire * Human * The spike * Welcome to the north * Drugs * Too high * Strength in numbers * Getaway * The walls get smaller * (toegift) Jag tune * Bleed from within * The people

Meer foto’s hier!

dinsdag 18 oktober 2011

Never mind weblog.nl here's blogger

“Dit weblog komt binnenkort weer online. Zoals je ziet is het weblog dat je bezoekt momenteel niet beschikbaar. We zijn het aan het verhuizen naar zijn nieuwe omgeving. Wil je precies weten wanneer jouw favoriete weblog weer online is? Volg dan een van de onderstaande diensten en wij vertellen je wanneer dat weer kan.” Aldus weblog.nl, en ik citeer hier een tekst die al wekenlang mijn geduld op de proef stelt. Want ‘binnenkort’ blijkt een erg rekbaar begrip te zijn. Tot op heden is ‘binnenkort’ nog steeds niet gewijzigd in ‘nu’. “Helaas duurt het live zetten van alle weblogs langer dan gehoopt”, wordt verder medegedeeld en de redenen zijn weer op een andere pagina te lezen. Ik heb er kennis van genomen, gewacht, gezucht en gevloekt. Ik kan geen berichten plaatsen, niet eens inloggen, maar erger nog: mijn archief is verdwenen. Het oudste bericht stamt uit 2006, om vervolgens over te springen naar de laatste tien die ik dit jaar heb geplaatst. Alles wat daartussen zat: foetsie! Kan me wel voor de kop slaan dat ik er nooit een backup van heb gemaakt of heb uitgeprint. Dat ga ik alsnog doen zodra dat archief weer opduikt. Maar ja, dat is een kwestie van indien en wanneer… Het zal hoe dan ook het enige zijn wat ik nog bij weblog.nl ga doen. Want ik heb het er wel mee gehad! Vandaar mijn overstap naar blogger en het snel in elkaar geflanste, door frustratie ingegeven staaltje Photoshop huisvlijt dat dit eerste Blogger bericht illustreert… Dus welkom bij indindo dat ondanks een nieuw onderkomen en een gewijzigde lay-out op vertrouwde wijze wars van actualiteit en zelden kort en bondig blijft!

zaterdag 15 oktober 2011

Juli 2011

CD’s


ICEAGE – New brigade
En toen was daar, zo goed als uit het niets, deze opmerkelijke, opwindende plaat van vier tieners uit Kopenhagen, deel uitmakend van ‘the new way of Danish fuck you’ beweging. Twaalf nummers in vijfentwintig minuten, een rauwe, ongepolijste, energieke en de oren doen spitsende mix van post-punk, noise, no wave en hardcore. Waar de teksten over gaan weet ik niet, maar de sfeer is er een van woede, wanhoop, vervreemding en non-conformisme. Invloeden, bewust of niet, zijn her en der traceerbaar (o.a. de dissonantie van vroege Sonic Youth, de tegendraadsheid van Wire, de schaduw van Joy Division en voorloper Warsaw) maar het Deense kwartet geeft er een frisse en creatieve draai aan, een broodnodige muzikale schop onder de kont zoals sinds lange tijd niet meer gehoord. Laat die ijstijd maar komen! 

THE HORRORS – Skying
Van sixties garage (“Strange house”) door naar shoegaze Krautrock (“Primary colours”) met als nieuw station de psychedelische pop met 80s invalshoeken op “Skying”: de vernieuwende metamorfose c.q. muzikale ontwikkeling die The Horrors binnen een tijdsbestek van zes jaar / drie albums hebben doorgemaakt is even snel en opvallend als lovenswaardig. Op “Skying” toont de band zich op zijn warmst en popgericht (zonder ooit banaal te zijn), er is sprake van een romantische grandeur (à la Simple Minds in de tijd dat ze er nog echt toe deden), een combinatie van focus, inspiratie en een geslaagde symbiose van invloeden. Zwakke momenten zijn er nauwelijks (“Oceans burning” is wat langdradig), dus richt ik de spotlight maar even op persoonlijke hoogtepunten: “I can see through you”, het twee gezichten hebbende “Endless blue” en het Krautrockachtige “Moving further away”. Kortom, de derde goede plaat op rij van een van de beste Britse bands van de laatste jaren.

ATARI TEENAGE RIOT – Is this hyperreal?
Hyperreal of niet: Atari Teenage Riot is terug. Uiteraard met Alec Empire (want zonder hem geen ATR), collega Nic Endo in de rol van de wegens stemproblemen niet meer op het oude nest teruggekeerde Hanin Elias en de Amerikaan CX KiDTRONiK als vervanger van de in 2001 overleden Carl Crack. Een nieuwe start en in een zekere zin ook muzikaal terug naar af, want dit album komt na het gevarieerde, overrompelende debuut “1995” als tweede beste uit de bus, juist omdat het stilistisch gezien er het meest van weg heeft. De basisingrediënten zijn nog steeds hetzelfde: gabberpunk, overstuurde elektronica en geschreeuwde, opruiende anti-establishment vocalen, voorzien van titels als “Digital decay”, “The collapse of history” en “Blood in my eyes”.

JAMES BLAKE – James Blake
Verknipte elektronica en pianoklanken, stiltes, gesmoorde beats, vervormde stemmen, melancholisch minimalisme: het zijn bepalende elementen van dit debuutalbum van de talentvolle James Blake die hier een persoonlijk want uniek geluidsdecor creëert. Misschien niet altijd even fascinerend als de schitterende single en Feist cover “Limit to your love”, het prachtige “The Wilhelm scream”, “I never learnt to share”, “Unluck” en “I mind”, maar dat komt omdat ze de lat zo hoog leggen voor de rest van het album. Afijn, alleen al genoemde songs maken de aanschaf van deze plaat waard.

JONATHAN JEREMIAH – A solitary man
Op zijn eerste album, waar Jonathan Jeremiah naar verluidt zeven jaar aan heeft gewerkt, presenteert de singer-songwriter zich als maker van warme, aangename, met een scheutje melancholie verrijkte songs die beelden oproepen van romantische zonsondergangen, tranen van ontroering en hartstocht, en die mooie herinneringen van een passende soundtrack kunnen voorzien. Tijdloos, nou ja, bijna dan, want er ligt een authentiek aandoende filter van de jaren zestig overheen. “See (it doesn’t bother me)” doet allesbehalve wat de titel suggereert, omdat het je als luisteraar zo raakt en emotioneert, met dank aan de mooi gearrangeerde strijkers en blazers, en de croonende bariton van JJ. Zonde dat “A solitary man” zich af en toe zoet en veilig opstelt, maar wanneer de warme gloed en oprechtheid van nummers als “Justified”, “Lost” en single “Happiness” zich doen gelden, ben je dat alweer vergeten.

WU LYF – Go tell fire to the mountain
Nu de geheimzinnigheid en het zelfgecreëerde mysterie rondom de vier Mancunians is verdwenen, en de bijbehorende pershype is gaan liggen, kan alle aandacht uitgaan naar de muziek van World Unite Lucifer Youth Foundation, op albumniveau samengebald in tien ‘heavy pop’ (een omschrijving van de band zelf) songs. Heavy is het wel, met pop heeft het weinig te maken, met postrock des te meer. De tien nummers karakteriseren zich door de rasperige, met beperkte reikwijdte behepte schreeuwzang van Ellery Roberts, kerkorgelachtig toetsenwerk, klaterende, soms Afropopachtige gitaren, en het toewerken naar een versnelling en crescendo. Als ook goede wil (om groots en episch over te komen) en ambitie. Wat de band, en daarmee de plaat echter opbreekt, is het gebrek aan variatie. Hoe vernieuwend het ook moge zijn: het songstramien begint op een gegeven moment voorspelbaar te worden.

Met terugwerkende kracht


SUEDE – Suede
Het grootse, meeslepende en ongeëvenaarde debuutalbum van Suede uit 1993, heruitgebracht ter ere van de reünie(concerten), gemaakt in de originele, klassieke bezetting, dus inclusief een excellerende Bernard Butler, Britse rock / pop op zelfverzekerde en flamboyante wijze weer op de kaart zettend na de Amerikaanse grunge invasie. Geen perfecte plaat, zoals frontman Brett Anderson terecht aangeeft in de ‘liner notes’, want het tot single B-kant veroordeelde duo “My insatiable one” en “To the birds” (mijn persoonlijke favoriet) is opvallend afwezig ten gunste van wat mindere broeders (“Animal lover”, “Breakdown”, maar dat is mijn mening). Ondanks die imperfectie is dit een monument van een plaat, een van de topstukken uit de Britse muziekhistorie.

Singles


S.C.U.M. – Amber hands
Het heeft maar liefst drie jaar geduurd voordat de duistere, dreigende debuutsingle “Visions arise” eindelijk werd opgevolgd door een nieuwe release maar het wachten is het meer dan waard geweest.
Wat zeg ik: vanaf het moment dat ik het nummer voor het eerst hoorde was ik verkocht en flitste al de eretitel ‘single van het jaar’ door mijn hoofd. “Amber hands” is een intrigerende mengeling van Echo & The Bunnymen (circa ’81) en The Horrors (na “Strange house” welteverstaan), piekend in het refrein met gracieuze, sensueel majestueuze synthesizerklanken. Verre van ‘scum’ is dit, want een parel van satijn en goud. 

YOUNGHUSBAND – Carousel
Prima debuutsingle van band uit Londen. Het heeft wel iets weg van een heiige The Stone Roses, de band gehoord via het aurale equivalent van een soft focus lens. De song is refreinloos, gaat een dikke vier minuten op dezelfde wijze voort (carrousel!) en heeft een atmosferisch karakter. B-kant “Nothing nothing” is eveneens aangenaam, een plek waar (wederom) The Stone Roses versmelten met Stereolab.   

BORN BLONDE – Solar
“Solar” is de eerste release van deze nieuwe band uit het westen van Londen. Muzikaal gezien begeeft dit debuut zich op het territorium van Doves, Verve en The Charlatans (“Opportunity”). Aangenaam zweverig en toch zelfverzekerd met een dansbare beat eronder gezet. O ja, wat die naam betreft: elk bandlid is als blond jochie geboren. Het is maar dat je het weet…

THE VACCINES – All in white
De vierde single alweer van debuut “What did you expect from The Vaccines?” Die vraag kan in ieder geval beantwoord worden met ‘een vijfde single’, want die gaat er zeker van komen. Het The Strokes gezinde “All in white” zou niet mijn keuze zijn geweest, maar dat is een kwestie van voorkeur en niet om te suggereren dat het een slecht nummer is, want ook dit scoort een overtuigende voldoende.

ECHO LAKE – Another day
Na hun eerder dit jaar verschenen EP “Young silence” is “Another day” de tweede uitgave van het kwintet uit Londen dat de shoegaze pedalen ditmaal beduidend minder diep heeft ingedrukt. De gitaren rinkelen (‘jangling’ zoals dat in het Engels heet) meer dan dat ze stofzuigen, en zangeres Linda draagt met haar zoetgevooisde vocalen bij aan het dromerige sfeertje. Een onbekommerde verpozing aan het meer.

LITTLE GREEN CARS – The John Wayne
Wat John Wayne hiervan zou denken, weet ik niet, maar hoogstwaarschijnlijk zou hij het meer waarderen dan MDC’s kultklassieker “John Wayne was a Nazi”. Dit debuut van vijf Engelsen kenmerkt zich door een gestage, repetitieve opbouw en multiple gelaagde vocalen, in de laatste minuut zich vanuit ruststand naar sprintmodus ontwikkelend, op dezelfde renbaan waar eerder door onder andere Noah And The Whale werd gerend.

BEADY EYE – The beat goes on
De ‘beat goes on’ is zowel van toepassing op de band als op het nummer, want de ex-Oasis leden doen hier wat in hun vorige band met regelmaat gebeurde: refereren aan The Beatles. En dan John Lennon in het bijzonder, voor wie Liam Gallagher altijd al een fixatie had. “The beat goes on” gaat zodoende verder op oude voet, maar is meer een netjes binnen de lijnen kleurende Lennon pastiche dan een fris geluid van een nieuwe band.

THE HISTORY OF APPLE PIE – You’re so cool
In de categorie ‘opvallende bandnamen’ – en laat ik daarbij in het midden of het grappig dan wel stupide is – presenteren vijf Britse jongelingen zich als hierboven genoemd. Op “You’re so cool” horen we hoe dit appeltaartrecept tot stand is gekomen. Men neme een klontje vocale 60s meidenband. Voeg enkele eetlepels C86 eraan toe, en besprenkel het met enkele Amerikaanse indie gitaarbands uit eind jaren 80. Het resultaat: aardig maar ik mis de slagroom.

zondag 9 oktober 2011

Summer Darkness (Classic Sunday) - Utrecht : Tivoli : zondag 31 juli 2011


Het is de eerste keer dat ik het driedaagse (voor mijn slechts één dag) Summer Darkness festival bezoek, het ‘gothic’ evenement dat sinds 2003 in de binnenstad van Utrecht wordt gehouden. Voorheen had ik er namelijk weinig te zoeken: ik ben geen gothic en op muzikaal vlak had het festival me niets tot weinig te bieden, uitzonderingen (Bauhaus in 2006) daargelaten. Dit jaar ben ik wel van de partij, niet omdat ik alsnog tot de gothic lifestyle ben bekeerd maar omdat de programmering van de zgn. ‘classic Sunday’, plaatsvindend in zaal Tivoli, me erg aanspreekt. Het zit ‘m vooral in de term ‘classic’ want dat verwijst naar de allereerste lichting ‘gothic’ bands anno eind jaren zeventig, toen ik het als post-punk genre voor het eerst leerde kennen en ermee wegliep. Gothic heb ik dan ook in visuele en muzikale zin altijd gekoppeld aan iconische bands / artiesten als het al genoemde Bauhaus, The Cure en Siouxsie & The Banshees, met de twee laatstgenoemden als leveranciers van kapsel- en modevoorbeelden voor heren (Robert Smith) en dames (Siouxsie Sioux). Met de hedendaagse uitingen van gothic, zowel in beeld als geluid, heb ik eerlijk gezegd zo goed als niets, al waardeer ik de moed en creativiteit die velen vandaag durven vertonen in hun buitenissige, veelal naar fetisjisme neigende outfits, zoals ook te zien tijdens een modeshow. Was gothic vroeger een uitvloeisel of verwant van punk en new wave, anno 2011 lijkt het in brede zin te zijn geclaimd door onder andere (sprookjes)metal, emo en industrial, wat zich dus ook weer uit in bijbehorende kleding- en coiffurestijlen, variërend van 19e eeuwse doodgraver tot cyberpunk. Ik houd het vandaag op een simpele zwarte broek / T-shirt combinatie. En bruine schoenen…


De Deense band The Wars laat ik aan me voorbijgaan, die spelen me iets te vroeg op deze zondag en bovendien geloof ik hun Interpol imitatie wel. Ook vroeg, in ieder geval voor de band, moet het Britse kwartet Ulterior aan de bak. Het is vier uur in de middag, buiten schijnt de zon, terrasjes zijn gevuld, en in een niet erg vol Tivoli met tegenover zich een afwachtend, amper bekend met de band zijnde publiek, moet Ulterior op een voor hen niet ideaal tijdstip proberen om hun donkere, smerige, zwart leren jack rock tot leven brengen. De mede maar vooral door The Sisters Of Mercy beïnvloedde sound – ze fungeerden niet toevallig als voorprogramma tijdens een SOM tournee – moet een belangrijke reden zijn geweest om Ulterior vandaag deel uit te laten maken van Classic Sunday. Ik leerde de band kennen toen ze nog een kruising waren tussen Suicide en The Jesus And Mary Chain, luister hun eerste trits singles er maar op na, doch met debuutalbum “Wild in wildlife” is de koers verlegd naar zoals gezegd TSOM, raakvlakken vertonend met Black Rebel Motorcycle Club en Billy Idol. “Too early for you tramps?” vraagt zanger Paul McGregor spottend wanneer het nog onwennige publiek stil blijft na afloop van een nummer. “We’re a good band”, verklaart Paul later, blikjes bier uitdelend aan een drietal mensen dat enige vorm van publieksparticipatie vertoont. Maar wanneer de ontvangers de blikjes aannemen, krijgen ze daar een sarcastische toevoeging bij: “You have no morals!”


Paul hangt zelf de stoere, coole rocker uit, geheel gehuld in zwart leer, quasi nonchalant aan zijn microfoon hangend, op zijn knieën teksten uitkramend of poses volgens het boekje aannemend. Het is een attitude die alleen werkt als iemand er zelf in gelooft, en dat is hier het geval. Net als het clichématige bewuste schouderbotsinkje tussen bassist Mickey (met zonnebril op) en gitarist Simmons. Pauls broer Benn staat, ook met zonnebril en leren jack, op de achtergrond het toetsen- en knoppenwerk te verzorgen. Wat dat betreft doet de band zijn naam eer aan: aan het ‘ulterior’, de buitenkant dus, wordt veel waarde gehecht. Het doet gespeeld aan, maar zoals gezegd: ze geloven er zelf heilig in. Saillant detail: Paul is een oud-voetballer die onder andere acht jaar bij Nottingham Forest speelde en weinig succesvol was met een Britpop bandje namens Merc! De set omvat alleen songs van “Wild in wildlife” zoals “Sex war sex cars sex”, “Big city black rain” (hoe ‘van dik hout zaagt men planken’ songtitels wil je het hebben?) en de titelsong waarmee het optreden wordt beëindigd. Veel nieuwe fans zal het Ulterior niet hebben opgeleverd, de poses ten spijt.



Als je de ‘hedendaagse’ bands The Wars en Ulterior even buiten beschouwing laat, zou de line-up van deze Classic Sunday met bands als Killing Joke, Nitzer Ebb en The Neon Judgement kunnen doorgaan voor een miniversie van Sinner’s Day. TNJ opende nota bene de allereerste editie van genoemd festival (in 2009), iets wat ze trouwens ook deden op Pukkelpop, in 1985! De twee Belgen, niet te verwarren met de gelijknamige new wave band, te weten Dirk Da Davo en TB Frank (resp. Dirk Timmermans en Frank Vloeberghs voor hun moeders), lijken het ‘kaal en dik geworden’ syndroom, dat bands van hun leeftijd wel vaker overkomt, te zijn ontlopen. Ergens eind jaren tachtig zag ik ze voor het eerst, in dancing Stoba te Echt, een van de weinige Limburgse uitgaansgelegenheden waar je terecht kon voor alternatieve muziek. Wat me vooral van dat optreden is bijgebleven zijn de twee ‘danseressen’ die geen enkele muzikale functie hadden en puur waren ingehuurd (?) om met sexy, ongenaakbare blikken rond Dirk en Frank heen te kronkelen, tegen ze aan te rijden en andere suggestieve lichaamsbewegingen te maken, de fantasie van menige mannelijke toeschouwer op hol doen slaand. “Horny as hell”, zo heette een album van de band dat rond deze periode uitkwam, en dat werd die avond op onvergetelijke wijze gevisualiseerd. Een kleine kwart eeuw later moeten we het helaas zonder de dames doen, maar dat mag de pret niet drukken. Het duo gaat terug in de tijd door rijkelijk te plukken uit debuutalbum “1981-1984” (feitelijk een compilatie), wat neerkomt op circa drie kwartier aan new wave electropop  zoals het lekkere “Fashion party” en “Factory walk”. Tussen de nummers door gemaakte, soms grappig bedoelde opmerkingen komen niet helemaal aan, en enkele songs moeten het afleggen tegen de aandachtsspanne, maar over het algemeen weet het duo hun neon rechtsspraak in hun voordeel te beslechten.


Potentieel Sinner’s Day materiaal volgt in de gedaante van het sinds 2006 weer herenigde Nitzer Ebb dat oude tijden doet herleven met hun opzwepende elektronische DAF punk, om er maar een toepasselijke woordspeling op los te laten. De set bevat een aantal relatief recente songs zoals “Payroll” en “Down on your knees”, maar het zijn natuurlijk vooral de ‘golden oldies’ die het publiek een nostalgie boost van jewelste geven en in beweging doen komen, vooral tijdens “Join in the chant”, “Murderous” en het opzwepende “Let your body learn”, het knallende trio singles van debuutalbum “That total age” (’87). Maar ook later werk als “I give to you”, “Shame”, “Hearts and minds”, “Lightning man” en het dwingende “Control i’m here” gaan erin als de spreekwoordelijke koek. Zanger en frontman Douglas McCarthy blaft zijn teksten in de microfoon terwijl collega oudgediende Vaughan ‘Bon’ Harris de knoppen bedient en zo nu en dan een drum ranselt. En ja, onder het genot van de straffe klassiekers gaan de gedachten terug naar oude tijden toen ‘that total age’ nog het heden was, en woordspelingen op Nitzer Ebb zoals ‘Bietser Ed’ en ‘Fietser Ed’ tot de wekelijkse ‘inside jokes’ behoorden.



Waar andere bands uit financiële overwegingen, misplaatste nostalgie of louter terend op het verleden zich weer in het zadel hebben gehesen, vormt het Killing Joke het levende bewijs dat je na een dikke dertig jaar nog steeds relevant kan zijn, vooral dankzij een gedeelde liefde voor elkaar, de band en de muziek. Youth verdient een goede boterham als producer, maakte samen met Paul McCartney een album (als The Fireman), en Coleman is een succesvolle componist (en dirigent) van klassieke muziek. Oftewel: er zijn geen geldelijke of zakelijke motieven om Killing Joke in stand te houden, alleen muzikale en vriendschappelijke, en dat is iets wat de band weet uit te stralen.


Met een warme, snelle hap nog maar net in de maag loop ik tien minuten voor aanvang van het Killing Joke concert de zaal van Tivoli binnen, in de verwachting dat het er erg druk zal zijn. Het is inderdaad redelijk vol, maar tot mijn eigen aangename verbazing loop ik moeiteloos door tot voor aan het podium. Er heerst een ontspannen, bijna gemoedelijke sfeer, die ook op het podium zichtbaar is. Op het gezicht van bassist Youth verschijnt regelmatig een glimlach bij het zien van toeschouwers die meezingen, dansen of op een andere manier uit hun dak gaan. De monotone, pulserende tonen van “Requiem” vormen het startschot van een dik uur durende, compacte set die weliswaar geen verrassingen kent – althans voor degenen die de band de afgelopen jaren een paar keer gezien hebben, ondergetekende incluis – maar wel de vertrouwde smaakmakers bevat die het optreden (weer) de moeite waard maken.



Toch is er een verrassing, voor mij een onverwachte, en dat geldt voor de bezetting. Achter de drumkit zit namelijk niet Paul Ferguson maar een kaal heerschap die ik niet ken. Ik heb geen idee of de afwezigheid van Paul van tijdelijke dan wel permanent aard is – de Killing Joke website geeft geen informatie op dat punt – maar diens vervanger kwijt zich met verve van zijn taak. Hij ramt erop los alsof er heipalen worden ingeslagen, en zijn fanatieke gebeuk valt ook Geordie op, die met een lachje oogcontact zoekt met Youth en hem met een hoofdknik wenkt in de richting van de drummer: “Moet je hem nou zien meppen!” Jaz Coleman, in zijn bekende overall en met beschilderd gezicht, is de vocale en visuele aanjager, Geordie trekt kalm zijn unieke muur van geluid op, Youth zorgt voor een post-punk groovy fundament, dichtgesmeerd met de dreigende keyboardtapijten die live bandlid Reza Udhin voor zijn rekening neemt. Oud (o.a. “Love like blood”, “Asteroid”), ouder (“The wait”, “War dance”, “Madness”) en nieuw (“Depthcharge”, “European super state”, “This world hell”, allen van het in 2010 verschenen album “Absolute dissent”) wisselen elkaar af, totdat toegift “Pandemonium” een krachtig einde maakt aan niet alleen dit concert, maar ook aan een geslaagde editie van Classic Sunday.

Meer foto’s hier!

woensdag 5 oktober 2011

North Sea Jazz (dag 3) - Rotterdam : Ahoy : zondag 10 juli 2011


Mijn derde en laatste dag van het North Sea Jazz festival in Ahoy gaat van start met Jan Akkerman, althans het laatste kwartier van zijn optreden. Ik val met mijn neus in de boter want Jan trakteert het publiek op uitvoeringen van de toch al zo’n kleine veertig jaar oude (!) Focus klassiekers “Hocus pocus” en “Sylvia”. Een paar uur later zie ik de bescheiden overkomende gitarist vrijwel onopgemerkt achter een tafeltje van een Free Record Shop stand een praatje maken met fans, handjes schudden en handtekeningen geven. Ik houd het bij een kiekje op gepaste afstand.


Eveneens op afstand, maar dan meer in muzikale zin, sla ik Dr. John gade, de in voornamelijk blues en boogie woogie grossierende 70-jarige pianist die dit jaar werd opgenomen in de Rock and Roll Hall of Fame. Het is meer voor zijn naam dat ik een tijdje blijf hangen want zoals gezegd, zijn muziek ligt me niet aan het hart, maar het valt niet uit te sluiten dat Dr John live wel de klik met mij weet te maken. Nou, niet dus, en ik acht de tijd rijp voor mijn zoveelste notencake.


Voorafgaande aan het concert van James Blake verzoekt een jongedame het publiek vriendelijk om geen foto’s te maken, want dat leidt erg af. Aanvankelijk lijkt daar gehoor aan te worden gegeven, al heeft één persoon al vanaf de eerste song een telefoon in de aanslag. Het verzoek is te begrijpen, want de breekbare, langzame en van ingebouwde stiltes voorziene muziek van James Blake, iets tussen dubstep, ambient, soul en folk, is gebaat bij focus, aandacht en rust, en fotograferende mensen of nog erger: gepraat, leidt alleen maar af en is storend. James heeft op het donker gehouden podium versterking gekregen van een slagwerker en een gitarist / toetsenist, wat ertoe leidt dat zijn sound in live vorm steviger, harder en (nog) meer gelaagd uitpakt. Ik vind het in alle opzichten een ‘upgrade’ ten opzichte van zijn plaat, die de neiging heeft om iets te vaak in te zakken, terwijl het nu van begin tot eind een intrigerende spanning oproept. Gelukkig vindt het plaats in een zaaltje met zitplaatsen – al wordt er achterin noodgedwongen ook gestaan of nemen mensen tussen de stoelrijen op de grond plaats – zodat er niet hinderlijk heen en weer wordt gelopen. Zo word ik helemaal meegezogen in het fascinerende geluidstapijt van James Blake die met dit optreden solliciteert naar een plek in mijn jaarlijstje. O ja, en zoals te zien valt, kon ik het niet weerstaan om toch een kiekje te maken. Sorry James, maar dit concert was dan ook bijzonder.


Tom Jones mag met zijn respectabele leeftijd van 71 nog steeds tot een rasentertainer worden gerekend. Niet dat hij de showman uithangt, over het podium heen zwiert of over een spectaculaire
act beschikt, maar hij heeft de uitstraling, de ervaring en niet te vergeten de liedjes, een decennialange carrière overspannend. Een man op leeftijd, maar met een goed verzorgd uiterlijk, een natuurlijke charme en een twinkeling in de ogen. Anekdotes heeft hij ook, zoals toen hij medio jaren zestig Jerry Lee Lewis ontmoette, een country nummer van hem hoorde, en in Londen tegen zijn producer zei dat hij die song wilde opnemen, ook al was het muzikaal gezien iets anders dan hij tot dan toe gedaan had. Zo luidt de inleiding van “Green, green grass of home”, een van de vele hits, want dat wil het publiek immers graag horen, mezelf inbegrepen, die op de setlist prijken. “Leave your hat on”, “Mama told me not to come”, “Kiss”, lekker meebrullen met het zwierige “Delilah” en het steevast een glimlach op mijn gezicht toverende “It’s not unusual”: Tom schudt ze even soepel als met verve uit zijn mouw.


Het einde van NSJ is in zicht, althans voor mij, en het laatste optreden komt op conto van Snoop Dogg, die naar verluidt zijn debuutalbum “Doggystyle” zal spelen. De eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik die plaat niet ken, net als alles wat hij daarna op de wereld zette. Zoals wel vaker het geval is, blijk ik dan toch wat nummers (aan de refreintjes) te herkennen, die ik soms nog met de meute meezing ook. Zoals “Rollin down the street, smokin indo, sippin on gin and juice” (uit “Gin and juice”), afijn, drie keer raden waarom ik uitgerekend tijdens dat nummer me luidkeels laat horen… Het concert wordt ingeleid door filmpjes waarin Snoop Dogg als kleurrijke pimp met een zelfverzekerde air van cool uiteraard een hoofdrol speelt. Deze visuele toevoeging komt nog een paar keer terug tussen enkele nummers door, en dat haalt toch wat de vaart uit het geheel. Drie uitdagende danseressen zorgen voor wat afleiding, en ik ben vast niet de enige die de onbedoelde humor inziet van een bodyguard annex klerenkast die aan de zijkant van het podium bewegingsloos staat opgesteld, ter voorkoming van… ja, wat eigenlijk? Alsof het relaxte publiek op NSJ aan podiuminvasies, biergooien of uitingen van agressie doet. Snoop Dogg doet zijn ding ding met zijn bling bling microfoon, en na een uur of wat is de hond die blaft maar niet bijt klaar met zijn kunstje. Aardig om een keer te hebben gezien, denk ik dan maar. En dan zit het er echt op, mijn laatste consumptiebonnen spenderend aan een Bacardi cola, de verleiding van een zoveelste notencake weerstaand. Want ach, er is altijd volgend jaar nog…

Meer foto’s hier!

dinsdag 4 oktober 2011

North Sea Jazz (dag 2) - Rotterdam : Ahoy : zaterdag 09 juli 2011

Na een relatief korte nachtrust en een heen en weerreis per trein die vooral in het teken stond van het inhalen van slaap, ben ik weer terug in Ahoy voor de tweede dag van North Sea Jazz die voor ondergetekende start met een bezoek aan het blinde duo Amadou & Mariam uit Mali die met hun band een ritmisch aanstekelijke vorm van Afropop maken, voor iemand als Damon Albarn zelfs interessant genoeg om ooit als plaatproducer voor ze op te treden en ze te vragen als voorprogramma ten behoeve van de Blur reünieconcerten in 2009. Op een meter of twee van mij staat een man zich helemaal uit te leven in een extatische dans, als was hij in trance. Het lokt bij ieder die het ziet een besmuikte grijns, blik vol onbegrip of een niet naar maar wel over hem gemaakte opmerking op in de trant van ‘Moet je die daar zien!’ Hoe je er ook over mag denken, het is de eerste en enige keer dat ik iemand zo wild en zonder enige gêne op dit festival uit zijn dak zie gaan, en als dat het effect is van Amadou & Mariam, dan mag dat als een compliment gelden.

Zon, zee, strand en samba. Een idyllische voorstelling van Brazilïe, of iets specifieker: Rio de Janeiro, waarin door criminelen beheerste favela’s, bendegeweld en corruptie niet bestaan. Geen song die voor mijn gevoel dat beeld muzikaal zo goed weet uit te beelden als het lichtvoetige “Mas que nada” uit 1966. Het nummer, overigens een cover, werd een wereldhit voor Sergio Mendes (en zijn toenmalige band Brasil ’66) en typerend voor het soort samba / bossa nova / easy listening waar ik stiekem een zwak voor heb. De onderhand 70 jaar oude muzikant bewaart zijn meest bekende nummer voor het laatst, (uiteraard) de meeste respons opleverend, al ben ik persoonlijk ook gecharmeerd van “The look of love” (van Burt Bacharach) dat indachtig de titel mijn warme interesse voor zangeres Katie Hampton aanwakkert…
Na een korte stop bij John McLaughlin & The 4th Dimension is het genieten geblazen – letterlijk zelfs, want trompetten hebben een hoofdrol – bij Kytecrash. Voluit: featuring Eric Vloeimans en Colin Benders (alias Kyteman), die samen een cd hebben opgenomen. Tussen de jazztrompettistmeester en zijn voormalige leerling is hoor- en zichtbaar sprake van een muzikale chemie. Kytecrash kent wel wat hiphopinvloeden, maar is toch beduidend meer ‘jazzy’ dan Kyteman’s Hip Hop Orkest en persoonlijk vind ik het ook een stuk interessanter. Het klinkt spannend en cool, er gebeurt iets op de bühne van de tot de nok gevulde zaal, en het experiment wordt daarbij niet geschuwd. De intentie om op zijn minst genoemde cd eens te gaan beluisteren, zo niet aan te schaffen, wordt met elke minuut groter. Een sterk optreden.

Een rondje lopend kom ik langs het Franse gezelschap Ben L'Oncle Soul die met een cover van The White Stripes’ “Seven nation army” een ‘hitje’ te pakken hebben. Fijn voor ze, maar ik wil er zowel letterlijk als figuurlijk niet te lang bij stilstaan. Meer aandacht gun ik de Amerikaanse bluesgitarist Otis Taylor die in zijn begeleidingsband in de persoon van de met dreadlocks ‘behangen’ violiste Anne Harris een opvallende medestander heeft, en die zijn optreden begint met een opvallende cover van “Hey Joe”. Na nog een portie blues te hebben geconsumeerd, krijg ik trek in een ander soort consumptie, zoals die hamburgers die werkelijk om te watertanden zijn. En die zijn dus niet van Ron Koebrugge!
Voluptueus, goedgebekt, spontaan en een stem als een klok, een combinatie die Chaka Khan tot een gezellige, warme en voor sommigen ook appetijtelijke verschijning maakt. “I feel for you” en “Ain’t nobody” worden vroeg ingezet om het publiek warm te draaien, daarna worden minder bij het grote publiek bekende nummers gebracht, al dan niet openhartig ingeleid, bijvoorbeeld over hoe ze vroeger een ‘bad girl’ was die liever uitging dan zich om haar kinderen te bekommeren, verkeerde partnerkeuzes en andere zaken die haar een nog menselijker gezicht geven dan ze al uitstraalt. Ja, het was blijkbaar niet altijd makkelijk, ze moest “Through the fire” zoals ze zingt, maar Chaka Khan anno 2011 is een zelfverzekerde, blakende vrouw met wie je volgens mij een gezellige avond kunt hebben, zonder dat ze daarbij een noot hoeft te zingen. “I’m every woman” sluit het optreden af, en het voelt raar aan om dat voluit mee te zingen, zo besef ik me opeens, waarop ik besluit om dat refrein maar aan de vrouwen over te laten, om geen verkeerde indruk te wekken… North Sea Jazz gaat daarna nog een aantal uurtjes door, niet in de laatste plaats vanwege het tweede nachtconcert van Prince, maar voor mij zit de avond er op.

Meer foto’s hier!

North Sea Jazz (dag 1) - Rotterdam : Ahoy : vrijdag 08 juli 2011

Ik moet er voor het eerst een altijd wel gezellig eindejaarsfeest van het werk voor missen, maar het kan eerlijk gezegd niet op tegen een avond, en deze keer ook nacht, van het North Sea Jazz festival in Ahoy. Althans niet de eerste dag van deze 2011 editie, want die is alleen al vanwege een optreden van mijn favoriete soloartieste Janelle Monáe het schrappen van andere ‘verplichtingen’ waard. Maar daarnaast is NSJ in de relatief korte tijd dat ik het bezoek – dit is pas mijn 5e jaar – een ‘must go’ festival geworden. Een verademing en vreemde eend in de bijt binnen het type festivals dat ik normaliter bezoek. Ander publiek, andere bands, ander eten (culinair meer hoogstaand en ze hebben hier – ik noem het ieder jaar – megalekkere notencakejes), ander drinken (champagne en cocktails zijn hier ook te krijgen), andere sfeer. Geen getob over het weer (bijna alle podia zijn overdekt), en regenkleding en paraplu kunnen dus thuisblijven. Slenteren over de indoor markt, zalen in en uitlopen, ergens zitten en genieten van een intiem concert van een artiest of band waar ik nog nooit eerder van heb gehoord. O, en had ik die notencakejes al genoemd…?

Tot een week voorafgaande aan het festival had ik nog nooit gehoord van Jonathan Jeremiah. Toen ik zijn naam op het blokkenschema tegenkwam, als eerste act in de Maas zaal, was het de vraag of het de moeite waard zou zijn om daar wat eerder voor naar Rotterdam te komen. De Britse zangeres Rumer, één van de acts op basis waarvan ik een ticket had gekocht, en die na JJ zou optreden, had immers afgezegd wegens stemproblemen. Struinend over het internet op zoek naar informatie over maar vooral muziek van de Britse singer / songwriter, raakte ik al snel overtuigd van ’s mans kwaliteiten wat resulteerde in een cd aankoop. Op weg naar Ahoy neem ik via de iPod zijn debuutalbum “A solitary man” (weer) in me op, dat grotendeels op NSJ ten gehore wordt gebracht, begeleid door het Metropool Orkest, die de van zichzelf al warmbloedige songs van een extra gloed voorzien. Jonathan, gestoken in een wit pak, is goedgeluimd en maakt enkele kwinkslagen richting publiek. Single “Happiness” komt op het juiste moment, een perfecte verwoording van het blije gevoel en de anticiperende opwinding aan het prille begin van het festival, met nog zoveel muzikale hoogstandjes, lekkernijen en verrassingen te gaan. En dat geldt ook in culinaire zin…

Paul Simon heeft al de respectabele leeftijd van 69 jaar bereikt. Hij zou gezien zijn leeftijd, muzikale verdiensten en bankrekening relaxed achterover leunend op zijn lauweren kunnen rusten, maar de grijsaard weet van geen ophouden. Sterker nog: in april jl. kwam zijn 11e soloalbum uit en dat moet worden gepromoot. Het publiek zit natuurlijk vooral te wachten op stukken van zijn 6e soloplaat, en gezien de leeftijd daarvan, namelijk 25 jaar, zou een integrale live uitvoering van succesnummer “Graceland” een logische zet zijn geweest. Het begint al goed met “The boy in the bubble” dat ook het genoemde album opent, maar verder valt het “Graceland” gehalte erg mee. Of tegen, het is maar net hoe je het opvat. Zelf kan ik er eerlijk gezegd warm noch koud van worden, want Paul en zijn band vonken niet. Het komt nogal futloos over. Zo is “50 ways to leave your lover” aardig om te horen, maar ook niet meer dan dat. Meer mensen lijken er zo over te denken, en na een half uur zie je steeds meer publiek wegglippen. Mezelf inbegrepen, maar ik wil dan ook op tijd zijn (lees: vooraan staan) voor de volgende act die ik op voorhand al tot mijn favoriete act op NSJ heb bestempeld.


Gelet op de lovende kritieken, muzikale stijl en podiumpersoonlijkheid had ik de sterke hoop en verwachting dat Janelle Monáe voor NSJ zou worden geboekt. Die gekoesterde wens is dus uitgekomen, en bijkans als een klein kind in afwachting van Sinterklaas sta ik in de Maas zaal alle soundcheck verrichtingen te volgen die op het podium plaatsvinden. Het is de tweede keer dat ik de getalenteerde zangeres / performer ga zien, en de eerste maal, in Amsterdam, stelde niet teleur. Toch ben ik wederom wat nerveus dat mijn verwachtingspatroon zodanig hoog is, dat het in de praktijk alleen maar kan tegenvallen. Gelukkig blijkt het tegendeel waar te zijn, want de show is opnieuw wervelend. De opbouw / setlist doet nu al vertrouwd aan – Janelle kan het waarschijnlijk dromen, zo niet slapend uitvoeren – startend met het tribale “Dance or die”, de Motown telg “Faster” en de extatische soulpop van “Locked inside”. Toch is er plaats gemaakt voor een paar verrassingen, en dat zijn allemaal covers.
Stevie Wonder krijgt een eerbetoon met een schitterend gezongen “My cherie amour”, Michael Jackson wordt geëerd met “I want you back” en iets minder voor de hand liggend zingt Janelle “Just a girl” van No Doubt. Het doet een beetje vreemd aan, en ook wat overbodig ook, om maar liefst drie covers uit te voeren, gelet op het feit dat Janelle over genoeg eigen werk beschikt en puur op basis van haar eigen kwaliteiten andermans werk helemaal niet nodig heeft. Maar goed, zoals gezegd doet Janelle haar show volgens een vast format al zeker meer dan een jaar, dus ze zal zelf, bij gebrek aan nieuwe songs sinds “The archandroid” en om eventuele sleur te voorkomen, behoefte hebben aan variatie en een ietwat andere invulling. Tegelijkertijd laat ze zo horen waar ze muzikaal vandaan komt, voor zover luisteraars inspiratiebronnen als (onder meer) Stevie, Michael en Prince zelf nog niet hadden opgemerkt. Ik ben er alleen maar blij mee dat ik, hoe goed het ook was, geen exacte kopie van mijn eerste concert krijg voorgeschoteld. Dit concert bevestigt mijn bewondering en jawel, fan zijn (Janelle T-shirt aan, vooraan staan, meezingen, dansen, hard applaudisseren en eh… gretig doch voorzichtig aanraken wanneer ze pal boven me aan komt crowdsurfen…), en het is dan ook dat ik uitermate bevredigd (wees gerust, ik heb mezelf niet bevlekt of zo....) de Nile zaal verlaat met rode koontjes en het besef dat alleen dit optreden al NSJ als geheel tot ‘geslaagd’ heeft gemaakt.


Buiten is het lichtjes gaan regenen, maar vele druppeltjes maken uiteindelijk toch behoorlijk nat, en dus zoek ik beschutting onder een doek met uitzicht op een buitenpodium waar de Nederlander Ruben Hein en zijn band aan het optreden zijn. Misschien ben ik gemakzuchtig en kort door de bocht om er het etiket ‘de Hollandse versie van Jamie Cullum’ op te plakken, maar dat is wel het eerste wat me te binnenschiet als ik hem zo zie en hoor. Al zingend gezeten achter zijn piano, gezegend met een goed uiterlijk en maker van lekker in het gehoor liggende jazz met popinvloeden zoals Cullum ze ook maakt. “Loose fit”, uitgekomen op het befaamde “Blue Note” label, is de naam van zijn debuutalbum, een toepasselijke omschrijving van zijn stijl. Losjes en lekker, met het instant memorabele “Elephants” als prijsnummer.

Nog meer Nederlands talent is in de Nile te vinden, in de persoon van de sympathieke, doorgebroken soulartiest Alain Clark die uiteraard voor duet “Father & friend” zijn vader heeft meegenomen. Het kost hem geen moeite het publiek mee te krijgen. Persoonlijk ga ik er niet van uit mijn dak, ik vind het wel aardig maar het is ontegenzeggelijk een charismatisch uitziende artiest die over internationale potentie beschikt. Het is hem van harte gegund. Zelf gun ik me een culinaire lekkernij in de vorm van een wokmaaltijd.


Voor de Latijns-Amerikaanse klanken van de Panamese Rubén Blades en zijn big band ga ik er eens lekker voor zitten. Ik heb immers nog een hele tijd te gaan (lees: staan) met het nachtconcert van Prince in het vooruitzicht. De tropische muziek van Blades, die ik, al val ik in herhaling maar het is nu eenmaal zo, ook sympathiek overkomt, brengt me in een vakantiestemming. In mijn gedachten zit ik aan een fruitige cocktail bij een strandcabana met zicht op een wit strand, wuivende palmen en een bronskleurige, heupwiegende serveerster binnen handbereik. Een sterk contrast met de geheel mannelijke en in zwart gestoken band van Blades, maar misschien daarom des te knapper dat ze het sfeertje zo treffend weten neer te zetten. Blades, die ik ken van een paar kleine filmrollen, maakt gebruik van een autocue waarop in grote letters de songteksten te lezen zijn. (Al is dat alleen te zien als je op een bepaalde plek boven zit of staat). Niet dat het verder iets uitmaakt, want bij deze 63-jarige en zijn band is het aangenaam vertoeven. Na afloop wordt iedereen vriendelijk verzocht om de zaal te verlaten zodat deze kan worden schoongemaakt. Zo wil Prince het namelijk, die hier over een paar uur zal optreden. Eenmaal buiten de zaal, kunnen de die-hards zich weer voor de zaaldeur gaan opstellen, om verzekerd te zijn van een plekje vooraan.

Ik blijf even hangen bij Larry Graham & Graham Central Station, puur op basis van ’s mans verleden als bassist van het legendarische en vernieuwende Sly & The Family Stone die ik in 2007 in dezelfde zaal als Larry nu speelt, een opmerkelijk optreden zag geven. In tegenstelling tot de hevig door drugs aangetaste en weinig meer in staat zijnde Sly, beschikt zijn oud-collega Larry wel over de nodige vitaliteit en enthousiasme. In zijn witte pak met 70s blaxploitation pooierhoed – dat is althans de associatie die ik met zijn hoofddeksel heb – hangt Larry met verve de ‘funksoulbrother’ uit. Het zal niet de laatste keer zijn dat ik de musicus op deze editie van NSJ zal zien optreden, maar dat weet ik dan nog niet.


Van Prince ben ik me uiteraard altijd wel bewust geweest, ik ben bekend met zijn hits door de jaren heen en heb het besef van zijn grote invloed op en iconische status binnen de popmuziek. Dus toen het nieuws bekend werd dat Prince op eigen verzoek drie opeenvolgende nachten op NSJ wilde optreden, met de belofte dat elk concert uniek zou zijn, zag ik daarin de ideale gelegenheid om Prince eindelijk eens te gaan zien, ondanks dat ik geen fan ben, nooit een cd van hem heb gekocht of mijn bijzondere interesse heeft genoten. Het was meer een kwestie van: ‘ik ben er dan toch al, zo’n kans krijg ik niet meer en het is wel Prince natuurlijk’. Het kopen van een ticket – ik zat er op het werk (ahum) helemaal klaar voor achter een pc – verliep aanvankelijk stroef, en na diverse vergeefse inlogpogingen op de ticketsite was ik er zo goed als van overtuigd achter het net te vissen. Maar tot mijn verbazing kwam ik er toch door en ik kon niet veel later mijn felbegeerde ticket uitprinten. Wanneer ik op de bewuste avond van het concert voor de eerste keer langs de zaaldeur loop, zie ik daar al diverse mensen op de grond zitten wachten. Een hele tijd later zie ik zo goed als niemand meer, wat voor verwarring zorgt. Is de hele meute al binnen? Moet ik genoegen nemen met een plek ergens achteraan? Nadat mijn ticket is gescand en ik langs de security door de klapdeuren ben gelopen, zie ik tot mijn verwondering een bescheiden plukje mensen, zittend op de grond voor het podium in een verder lege zaal. Ik kan op mijn gemak nog een biertje halen en met een heerlijk notencakeje achter de hand voor de honger begint het wachten…
Volgens het schema zou Prince om 01.15 moeten beginnen, maar dat zal een wat optimistische schatting blijken. Prince is diva genoeg om niet op tijd te beginnen. Wanneer eindelijk de lichten uitgaan, we zijn dan al zeker een dik half uur verder dan aangekondigd, komen enkele mensen het podium op die echter niet meer zijn dan schimmen. Zit Prince daar bij? Eh… nee. Nog niet dus. Het is zijn uit voornamelijk vrouwen bestaande New Power Generation die ruimschoots van Prince op de voorgrond mogen treden. Iets te vaak zelfs, en dat geldt ook voor het aantal covers dat wordt gespeeld. Er wordt zelfs mee begonnen, en wel met “Foxy lady” van Jimi Hendrix. Het wordt gevolgd door “Controversy” maar als er iets controversieels is, dan betreft het wel de ellenlange jamversie die Prince ervan maakt. Het blijkt slechts een voorproefje te zijn van wat het publiek te wachten staat. Eigen songs komen er maar niet aan te pas, want Prince heeft besloten vannacht op de covertoer te gaan. En dus krijgen we door hem zelf dan wel door zijn bandleden gezongen versies van onder meer “Play that funky music” (Wild Cherry), “Pass the peas” (James Brown), “Le freak” (Chic) en “Let’s get it on” (Marvin Gaye). Songs verzanden in jams, eindeloze en op den duur vermoeiende ‘call & response’ (Prince: ‘Say “North Sea!” Publiek: “North Sea!” etc. etc.) En de telkens weer het podium opgeroepen saxofonist Maceo Parker. Die dan van Prince natuurlijk weer moet worden aangemoedigd (Prince: ‘Say “Maceo!” Publiek: “Maceo!” etc. etc.), ondanks dat hij het verschil niet kan maken. Ik dacht toch echt dat ik dik betaald had om Prince te horen zingen, niet om het publiek op commando te horen scanderen.

Gelukkig zijn er wat lichtpuntjes te noteren: een door mij gehoopte gastoptreden van Janelle Monáe, zelfs al mag ze slechts de tamboerijn beroeren en een paar regeltjes meezingen, en uitvoeringen van “A love bizarre”, “If I was your girlfriend”, “Purple rain” en “Kiss”. Maar ja, eigenlijk komen die te laat, want pas op het einde, wanneer het ondertussen een uur of 4 (!) in de ochtend is geworden. Het is een gehoopte doch schrale compensatie voor de cover- en jamsessie waar Prince het publiek het grootste deel van de nacht mee om de oren heeft geslagen, in zijn perceptie om een party sfeer te creëren maar het tegendeel ermee bereikend. Maar goed, ik kan Prince na vannacht in ieder geval van mijn lijstje afstrepen. En gelukkig heb ik de foto’s nog. Van Janelle, wil dat zeggen… Meer foto’s hier!