maandag 12 december 2011

London Calling - Amsterdam : Paradiso : vrijdag 11 november 2011 (dag 1)

London Calling, de zoveelste editie. Ik ben de tel kwijtgeraakt, maar hoe dan ook, London roept weer. En behoorlijk vaak dit keer, want het festival is uitgesmeerd over drie dagen, samen goed voor meer dan dertig bands en artiesten. Het zwaartepunt ligt traditiegetrouw op de zaterdag- en zondagavond- en nacht. Aanvang 18.30 u en dan, als gevolg van opgelopen vertragingen, ergens na twee of drie uur ’s nachts is de laatste band gedaan. Als je dat haalt, heb je op een avond een band of dertien voor je kiezen gehad. En dat is veel en uiteindelijk ook vermoeiend, vooral als niet alles de toets der kritiek kan doorstaan. Een paar uitzonderingen daargelaten zijn het veelal beginnende acts, met soms nog niet eens een officiële release op hun naam. Spectrals, op het podium een kwartet, maar feitelijk een eenmansband bestaande uit Louis Jones uit Leeds, is voor mij persoonlijk iets om naar uit te kijken. De vorig jaar verschenen EP “Extended play” wordt met regelmaat geselecteerd op mijn iPod, vooral het wonderschone “I ran with love but couldn’t keep up” en het opbeurende “Peppermint”. Debuutalbum “Bad penny” is nog niet zo lang uit, en “Get a grip” is een van mijn kandidaten voor single van het jaar. Twee laatstgenoemde songs prijken op de setlist en daar ben ik alvast heel tevreden mee. De roodharige Louis, op bezoek geweest bij de coiffeur want zijn lange gekrulde lokken zijn vervangen door een ‘doe maar wat’ kapsel dat perfect past bij zijn ‘trek maar wat aan’ kleding, is niet de meest voor de hand liggende podiumpersoonlijkheid, om het zo maar te zeggen, doch dat compenseert hij met een talent voor het schrijven van liedjes die The Smiths en doowop koppelen aan zijn op Alex Turner gelijkende stem. Het optreden kan weliswaar niet voldoen aan mijn hooggespannen verwachtingen, en toch smaakt het naar meer. Maar ik ben dan ook bevooroordeeld.

Het is vast ironisch bedoeld, die naam Big Deal. Want zo’n ‘big deal’ is Big Deal namelijk niet. Een Amerikaan (Kacey Underwood) – die iets wegheeft van de nooit echt heel bekend geworden acteur Kevin J. O’Connor (Eh… wie? Kijk, dat bedoel ik dus) – en iets jongere Britse jongedame (Alice Costelloe) die ieder een gitaar voor hun rekening nemen en aan samenzang doen. Kacey heeft naar verluidt Alice het gitaarspel aangeleerd, en af en toe werpt hij een vluchtige blik in haar richting die erop lijkt alsof hij even wil checken of Alice het wel goed doet. Ik geloof best dat zowel Kacey als Alice weten hoe je een gitaar moet bespelen, liever had ik gehad dat ze zich wat meer hadden geconcentreerd op het schrijven van liedjes die blijven hangen. “All I wanna do is talk” zingen ze in slotnummer “Talk”, tevens hun eerste single, en in dat gevoel kan ik me na elke bloedeloze song steeds meer vinden. Weinig dingen zo irritant als door een concert heen praten, maar je moet er als band natuurlijk zelf geen aanleiding toe geven.

Op het Motel Mozaïque festival in Rotterdam in april jongstleden zag ik Dum Dum Girls (voor de tweede keer), en dat optreden was precies wat ik me er van tevoren van had voorgesteld en verlopend zoals ik had gehoopt. Pal tegen het lage podium geplakt met vrij zicht, een setlist met hoogtepunten van debuut “ I will be” en de toen redelijk verse EP “He gets me high”. Eentje voor mijn jaarlijst kortom. Ik ga er bij voorbaat van uit dat het zo goed als perfecte concert van een half jaar geleden vanavond niet zal worden geëvenaard, en daarin krijg ik gelijk. Een kwestie van andere omstandigheden, wat overigens niet wegneemt dat de vier in cool / sexy zwart gestoken dames (dumes?) een goed optreden neerzetten waarin logischerwijs veel ruimte is vrijgemaakt voor nummers van het nieuwe, tweede album “Only in dreams”. Hierop wordt wat vaker gas teruggenomen, en het garagerockgehalte is wat teruggeschroefd ten gunste van (indie) gitaarpop, wat misschien nog wel het beste wordt geïllustreerd door een vrij getrouwe cover van The Smiths’ “There is a light that never goes out”. Het betekent dat de band nu ook meer variatie kan aanbrengen in hun doorgaans monochrome geluid, en daarmee zetten ze een stap vooruit. Een fijne conclusie, want zo blijft een toch al door mij gekoesterde band de moeite waard. Tot de volgende keer, dames!


Het uit New York afkomstige koppel Exitmusic debuteerde onlangs op overtuigende wijze met een EP die muzikaal gezien raakvlakken vertoonde met Beach House en Esben And The Witch. Op de bühne krijgen zangeres Aleksa Palladino en haar partner Devon Church versterking van een bassist en een drummer, maar het meest in het oor springende element van het totaalgeluid is en blijft de doordringende, wat klaaglijke, dramatische stem van Aleksa. Het is zowel het sterke als het zwakke punt van de band, want wat in eerste instantie intrigeert begint na verloop van tijd aan impact in te boeten. Wellicht omdat Aleksa’s vocalen iets missen in warmte, sensualiteit en mysterie, waar de zangeressen van de twee eerder genoemde bands beter op scoren. Net als op plaat zijn het vooral “The sea” en “The modern age” die eruit springen, maar wat alle nummers gemeenschappelijk hebben zijn een sfeervolle en aangrijpende ambiance. Ze zijn er nog niet, maar er broeit wel degelijk iets.

Mannen met gezichtsbeharing die folkgetinte indierock maken. Kent u van die types? Mocht er niets te binnen schieten, dan noem ik Fleet Foxes. En na vanavond mag Other Lives ook als een goed antwoord gelden. Al zijn er wel verschillen aan te wijzen, te beginnen met het testosterongehalte. Dat is namelijk bij Other Lives minder hoog, te danken aan het enige vrouwelijke groepslid Jenny Hsu. Op het podium staan een hoop instrumenten uitgestald, en vrijwel iedereen bespeelt er meerdere van. Het kwintet is gefocust, geconcentreerd, vrij serieus. Ze doen hun best, maar de inspanningen ten spijt kan het me niet raken. In dat opzicht is die bandnaam wel zo toepasselijk. Het zijn andere levens, mij onbekenden, met wie ik niets deel. Kan gebeuren.


Het nummer “Beachy head” van het Britse Veronica Falls schopte het in 2010 tot de top drie van mijn singles jaarlijst. De song is ook te vinden op het alleraardigste debuutalbum van de band dat in september jl. het licht zag en dat overduidelijk is gestoeld op de C86 ‘sound’. Zanger / gitarist James Hoare lijkt er met zijn bloempotkapsel en overhemd met paisleymotief zelfs zijn looks op te hebben afgestemd. De samenzang tussen hem en zangeres / gitarist Roxanne Clifford is een belangrijk element binnen het bandgeluid, terwijl drummer Patrick Doyle het aanvult met achtergrondvocalen en een moeiteloze manier van drummen. Met liedjes als  “Beachy head”, “Right side of my brain”  en “Found love in a graveyard” krijgt de band het publiek mee, en vooral de (vele) Britten die vanavond aanwezig zijn, beginnen zich van opwinding te roeren. Na afloop kom ik Patrick en bassist Marion Herbain tegen bij de merchandisekraam waar ze gewillig voor me poseren nadat ik hun heb gecomplimenteerd met het goede optreden. Patrick lurkt aan een blikje bier, bepaald niet de laatste van de avond, want als ik hem ergens rond half drie weer tegenkom is hij behoorlijk in de olie. Hij geeft me een slap handje, gunt me de gelukzalige doch verre van nuchtere glimlach van een dronkaard en verdwijnt dan richting de garderobe. Een onbeduidend voorval misschien, maar het doet stiekem mijn sympathie voor dit leuke bandje toenemen.

Op Pukkelpop was hij een van de weinige acts, de eerste trouwens ook, die ik nog meemaakte voordat zoals bekend het festival tot een even tragisch als abrupt einde kwam. OK maar niet voor herhaling vatbaar, iets van die strekking dan toch, was de indruk die het optreden van Wolf Gang toen op mij achterliet. Mijn verwachtingen op London Calling zijn dan ook niet hooggespannen. Waar het aan ligt, of hoe het komt, weet ik niet, maar vanavond weet Wolf Gang – alias Max McElligott – wel te overtuigen. De indie pop liedjes spatten van het podium af en missen hun impact niet. “Lions in cages” klinkt in weerwil van de titel ontketend , en “The king and all of his men” is als een signaal dat het weekend is begonnen. Het uur van de wolf.


Vers van de pers is Breton, een gezelschap jonge Britten wiens bandnaam me geen enkel belletje deed rinkelen. Ze hebben nog niets uitgebracht, vertelt iemand me, al zit een debuutsingle er wel aan te komen, dus ik laat me verrassen. Wat blijkt later overigens: Breton heeft al drie EP’s op hun naam staan. Wat ze vanavond laten horen, maakt nieuwsgierig naar die platen. De jongemannen gaan in eerste instantie goeddeels verscholen onder hoodies terwijl op de achtergrond artistiek bedoelde filmprojecties voor visuele ondersteuning zorgen. Wat ik hoor: een stukje Friendly Fires, een brok punkfunk, “dit lijkt op Foals”, hiphop beats, dub en elektronica met een twist. Niets dat ik zo direct zou kunnen nafluiten maar in het minder dan een half uur dat ze is gegeven, is mijn interesse voldoende gewekt..Afijn, ik ga die platen van Breton aan een nader luisteronderzoek onderwerpen.

Gaaf, anders kan ik het niet zeggen, is mijn hernieuwde kennismaking met The Rapture. Onze vorige ontmoeting stamt uit 2006, toen ze toerden in het kader van het album “Pieces of the people we love”. In Paradiso, waar ik ze ooit voor het eerst zag ten overstaan van anderhalve man en een paardenkop in de bovenzaal – in 2002 als ik me niet vergis – staan ze als hoofdact van de avond en ter promotie van de nieuwe plaat “In the grace of your love”. De eerste helft van het optreden is het, na de titeltrack van laatstgenoemde, punkfunk van de bovenste plank wat de klok staat, een soort ‘best of’ met onder meer “Get myself into it”, “Whoo! Alright – yeah uh-huh” en niet te vergeten doorbraaksingle “House of jealous lovers”. Kijk, daar krijg je mij mee aan het dansen en dat doe ik dan ook. “Olio” gaat er eveneens in als koek. Het nieuwe album levert onder meer een uitvoering van “Sail away” op en een swingende uitvoering van “How deep is your love?”. De vertrokken bassist Matty Safer wordt eerlijk gezegd niet gemist, want ook zonder hem – overigens probleemloos vervangen door een vooralsnog alleen live opererende nieuwe kracht – levert The Rapture het bewijs nog lang niet toe te zijn aan het verstrijken van de houdbaarheidsdatum. Whoo! Alright!


Kijk, daar is hij weer: Fred Macpherson. Met zijn vorige band, de progrock formatie Ox.Eagle.Lion,Man, stond hij al eens op de planken van London Calling, in 2007 om precies te zijn. Veel stelde het niet voor, kan ik uit eigen ervaring melden, al waren ze op plaat niet onverdienstelijk. Fred’s nieuwe band Spector – de naam refereert aan Phil Spector, maar dat niveau is nog lang niet voor ze weggelegd – is minder hoogdravend dan zijn vorige formatie, en zelfs uitgerust met een neusje voor popmuziek. Ongeveer in de lijn van The Killers, al moeten ze wel nog hun eigen “Somebody told me” of “Mr Brightside” schrijven. Al komt single “What you wanted” een heel eind in de goede richting. De band is gestoken in identieke pakken – ‘lijkt wel een boy band’, zegt iemand spottend, maar dat zie ik zelf niet zo – en Fred toont zich een geanimeerde frontman die niet om een woordje verlegen zit. Spector levert geen spektakel op, maar na Fred’s eerdere mislukte pogingen om met Ox.Eagle.Lion.Man en daarvoor Les Incompetents een deuk in het muzikale pakje boter te slaan, lijkt het gezegde ‘driemaal is scheepsrecht’ voor hem nu eindelijk op te gaan.

In de late uurtjes, na een ietwat murw makende bandjescarrousel, heb ik wel trek in een potje chillwave. Dan komt Washed Out oftewel Ernest Greene als geroepen. Zijn nieuwe album “Within and without” ken ik (nog) niet maar ik heb me laten vertellen dat het voortborduurt op EP “Life of leisure”. Ernest doet het niet alleen vanavond, want hij is in gezelschap van vier hulpkrachten. Tezamen op een niet al te verlicht podium brengen ze de songs van Washed Out in een opgepoetste vorm ten gehore, meer ‘thrill’ dan ‘chill’. Ernest staat achter een keyboard, zijn stem echoot door de microfoon. Om in de juiste ‘chill mood’ te komen, ben ik er maar bij gaan zitten, afijn, na tien bands en bijna zeven uur, begin ik me namelijk ook nogal ‘washed out’ te voelen. Het is de reden dat het optreden als een soort waas aan me voorbijtrekt, niet onaangenaam trouwens, maar het doet me op dit late uur niet opveren.


In de categorie ‘nooit eerder van gehoord’: An Horse. Een bandnaam die bij mij bevreemding opwekt. An Horse? Moet dat niet ‘A Horse’ zijn? Of betreft het een zangeres die An Horse heet, eh.. An Paard dus. Het is dus wel degelijk An Horse, een duo uit Australië volgens de samenstelling meisje (de androgyne tomboy Kate Cooper met Justin Bieber kapsel, doet wat denken aan Sarah Bettens) op gitaar en jongen (Damon Cox) achter de drumkit. Komt dat bekend voor? Mij doet het namelijk denken aan Blood Red Shoes, en de muziek van An Horse heeft er bij vlagen ook wel iets van weg, al komen ze bij een vergelijkend onderzoek als de mindere uit de bus. Het duo komt integer en enthousiast over, is goed op elkaar ingespeeld, ze hebben een paar aardige liedjes maar over de gehele linie beschouwd is hun indierock niet van uitzonderlijk niveau.

Het liefst zou ik na twaalf bands op rij onder de wol willen kruipen, maar vooruit, ik besluit in ieder geval te blijven totdat Wise Blood begint. Als het me niet bevalt – de naam zegt me overigens niets – kan ik nog altijd na een nummertje of wat mijn biezen pakken. Wise Blood is het alter ego van ene Chris Laufman (uit Tennessee, zoals hij zelf zegt) die indachtig zijn familienaam veel heen en weer lauft, en dan het liefst tussen het onderhand flink uitgedunde publiek. Over bonkige beats en samples (onder andere The verve’s “Bittersweet symphony”) rapt / zingt Chris en hij laat weten dat ‘ie Amsterdam zo tof vindt. Twee wise bloedbroeders bemannen op de bühne een keyboard / laptop en een drumstel en een jongedame in mouwloos T-shirt en baseballpet op wiegt ritmisch van voor naar achter op de muziek. Ik verwacht dat ze nog iets gaat bespelen of een mopje gaat zingen, maar kennelijk staat ze er alleen onder het motto ‘want het oog wil ook wat’. Wat haar feitelijke functie ook moge zijn, voor zover daarvan sprake is, de vrouw lijkt als in trance door de muziek. En die trance roept blijkbaar om verkoeling, want opeens trekt ze haar shirt uit. Gehuld in een zwarte BH gaat ze verder met haar wiegendans. Hmm, misschien kan dat onder de wol kruipen nog even wachten. Afijn, om een lang verhaal kort te maken, ‘spannender’ dat dit, en dat geldt trouwens ook voor de muziek, wordt het niet, en dus staat er niets meer in de weg om mijn vaste ritueel (broodjes tartaar speciaal en jonge kaas) uit te voeren en daarna onder de behaaglijke wol te kruipen.


Meer foto’s hier!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten