maandag 19 december 2011

London Calling - Amsterdam : Paradiso : zaterdag 12 november 2011

London Calling, dag 2. Het is 18.30 u en de eerste van in totaal 14 acts staat op het punt om te beginnen in de kleine zaal van Paradiso. Vijf jongemannen beklimmen het podium,  maar de focus ligt op zanger / gitarist Jamie N Commons, want we hebben feitelijk te doen met een soloartiest, en wel een 22-jarige singer / songwriter uit Londen. Hij draagt een hoed die associaties oproept met een rondreizende prediker in het Amerika van eind 19e eeuw en die ook vaak opduikt in de folkhoek. Dat laatste klopt deels, aangezien folk een inspiratiebron is voor Jamie, maar het is vooral bluesmuziek waar hij de mosterd vandaan haalt. Dat blijkt nog het meest uit “Wade in the water”, een traditional met ritmisch handgeklap als muzikale begeleiding. Zijn stem is wat rasperig, de liedjes klinken gedegen, en het totaalpakket moet de serieuze muziekliefhebber – ik noem een Leo Blokfluit – vast aanspreken. De kenner weet dan genoeg.

Met een naam als The History Of Apple Pie loop je het risico niet serieus te worden genomen of lijk je te willen aangeven een band met een humoristische insteek te zijn, zoals Half Man Half Biscuit. Misschien was het wel een ingeving in een bui van meligheid. Hoe dan ook, het als tieners – en waarschijnlijk zijn ze dat ook – ogende kwintet maakt niet de indruk een loopje met zichzelf of het publiek te willen nemen. Ze komen zelfs behoorlijk serieus over. Maar dat wordt dan wel weer gecompenseerd door de ontwapenende Kelly Lee Owens, de bassist die eruit ziet als een 14-jarige, ongeveer net zo groot is als het instrument dat ze bespeelt, en het publiek lieve, onschuldige glimlachjes toewerpt. Ze draagt een T-shirt van The Sugarcubes, de oude band van Björk. Ik voel me even als een vader die met gepaste trots zijn dochter en haar klasgenoten ziet optreden. Het muzikale dieet van THOAP moet hebben bestaan uit alternatieve Amerikaanse gitaarrock (met grunge als niet onbelangrijk bestandsdeel) als ook shoegaze want dat is het geluid dat ze met zijn vijven produceren. Live komt het steviger en beter over dan op plaat, althans het enige plaatje dat ik van ze ken en heb, debuutsingle “You’re so cool”. Dat zijn ze zelf een beetje ook, maar het heeft toch vooral iets aandoenlijks.

Kom je als band uit Manchester dan werkt dat zowel in je voor- als nadeel. Gegeven de muzikale reputatie van de stad die invloedrijke bands voortbracht als Joy Division, New Order, Buzzcocks, The Smiths, The Stone Roses en Oasis, ben je geneigd om extra aandachtig te zijn wanneer zich weer een nieuwe loot aan de Manchester boom aandient. Tegelijkertijd wordt je als beginnende band vanwege je afkomst bewust of onbewust altijd afgemeten aan genoemde, grote voorbeelden, vooral wanneer je muziek er duidelijk door is geïnspireerd. Dat laatste is dus het geval bij All The Young, uit Manchester, die op de lijn zitten van Oasis. Of eigenlijk van stadsgenoten The Courteeners die op hun beurt hebben geroken aan Oasis, maar ook The Smiths en Elbow (eveneens uit Manchester…). Een afgeleide van een afgeleide dus. Dat levert potentieel een stuk of twee de moeite waard zijnde songs op zoals single “Welcome home”, maar verder lukt het All The Young niet om boven het maaiveld uit te steken.


“You’re more Dutch than we’ll ever be”, merkt zanger / gitarist Jacob Scott van Netherlands terecht op, een kwartet dat ondanks die bandnaam afkomstig is uit Southhampton. Het gezelschap maakt liedjes met een folk inslag, gemakshalve te plaatsen in het genre waarin Mumford & Sons en Noah & The Whale succes hebben gevonden. Een reisje door Netherlands levert echter weinig bezienswaardigheden op. Er zit geen song tussen die touringcars met toeristen trekt of het verlangen oproept een kiekje te maken bij wijze van aandenken. Het is meer een kwestie van ergens langs rijden, een aardig optrekje zien en er notie van nemen, maar dan gewoon verdergaan zonder stoppen.

Een aantal maanden geleden kocht ik de fris klinkende debuut EP “Your childhood” van Dog Is Dead. Het kwintet uit Nottingham heeft getekend bij platenmaatschappij Atlantic dus men ziet er commercieel potentieel in. Op het podium beweegt de band zich als een stel energieke, jonge honden. De muziek is springerig en puntig, en wie de oren spitst hoort vleugjes en vlagen van andere bands zoals Vampire Weekend, Local Natives, Mystery Jets en Bombay Bicycle Club. Het is genoeg voor een voldoende maar live weet de band me minder te overtuigen dan op plaat. Hopelijk is dat slechts een kwestie van tijd.


Next up: Anothers Blood. Een half uurtje voordat ik me naar Paradiso had begeven, nog even snel gecheckt op YouTube want de band zei me niets. Na afloop van het optreden eigenlijk ook niet trouwens. Drie mannen die niet de indruk maken voor de bühne te zijn geboren: een rechtopstaande drummer, een knoppendraaier en een zanger achter een uit de kluiten gewassen keyboard dat frontaal in het midden is geplaatst en dus alle aandacht opvangt. De frontman, Richard Frenneaux geheten, is het type zachtaardige, wat studentikoze, langharige hippie die overkomt alsof hij zich nog wat onwennig voelt in de rol van blikvanger. Opvallend dus dat hij er al een carrière als frontman op heeft zitten van de indierock formatie Red Light Company, waar ik nota bene ooit een single van blijk te hebben gekocht. “It’s so nice to be in Amsterdam”, laat Richard ons weten. Richard heeft een goede stem maar helaas gebeurt er op het podium zo weinig. Ook als hij gitaar speelt, blijft Richard zitten, en dat maakt het optreden er niet levendiger op. De melodramatische (synth)pop kabbelt voort, het is weliswaar niet slecht, maar het slaat ook niet bepaald aan. En zo bloedt Anothers Blood langzaam dood.

Het meest memorabele moment van het optreden van Caged Animals, een band uit New York rondom vocalist Vincent Cacchione, vindt plaats wanneer laatstgenoemde, na het publiek in spanning te hebben gehouden wat hij met die koker in zijn handen doet, een ruk geeft aan het object met een lullig grappige confetti ‘explosie’ tot gevolg. Daarna gaat hij over tot de orde van de dag wat helaas neerkomt op indie poprock van het pieken noch dalen soort. Ik ga me geen moeite geven te bedenken waar het op lijkt. Er verschijnt nog net niet een denkbeeldige, collectieve tekstballon boven het publiek waarin te lezen valt: dit schiet niet op, hopelijk is de volgende band beter… Het is een veeg teken aan de wand wanneer de kleine zaal al ruimschoots gevuld is wanneer de band in de grote zaal pas halverwege zijn set is. Caged Animals hadden ze vanavond beter gekooid gelaten, want op vrije voeten lopen ze alleen maar in de weg.


Voor mij een onbekende, voor een aantal aanwezigen waarschijnlijk niet, want Will & The People schijnt dit jaar op Lowlands te hebben gespeeld en daar was de band naar verluidt een doorslaand succes. Waarom wordt al gauw duidelijk. De band, onder aanvoering van een geblondeerde, bontmuts met oorflappen dragende Will, vliegt er meteen in met een aanstekelijk gitaarpopliedje à la The Kooks dat het publiek doet reikhalzen, en nog voordat de song ten einde is, heeft de zanger een spontane duik in het publiek genomen voor een rondje crowdsurfen. En zo is iedereen meteen bij de les. De overige liedjes vallen stuk voor stuk onder de noemer ‘vrolijke ska-pop-reggae’, klinkend als The Police, Bob Marley en Doe Maar als ze samen op zomervakantie zouden zijn gegaan. Het is misschien niet allemaal even consistent in kwaliteit maar de band laat de zaal wel met een bevredigd gevoel achter. The People, die willen Will wel.  

Friends. Nee, het is niet de cast van de ooit zo populaire tv-serie die vanavond Paradiso komt bezoeken, maar een nieuwe band uit New York. Blikvanger is zangeres Samantha Urbani die ofwel teveel gedronken heeft, of iets heeft geslikt, of er gewoonweg heel erg veel zin in heeft. Friends? Ja, ze maakt de indruk graag vriendjes te willen worden met het publiek. Ze poseert meer dan gewillig (camerageil, heet dat geloof ik), maakt uitbundig contact met het publiek en hangt de ietwat aangeschoten party girl uit. O ja, zingen doet ze ook nog, je zou het bijna vergeten. Haar friends op het podium zijn in vergelijking met Samantha minder uitbundig. Afijn, de drummer staat met gekromde rug achter het drumstel, en dat lijkt me behalve niet bepaald ARBO-waardig ook geen positie om enthousiast van te worden. Maar goed, dat is zijn keuze, net zoals dat geldt voor dat kleurige petje op het hoofd van de bassist. De popfunkdisco van Friends wil een dansfeestje op gang brengen – in de geest van bijvoorbeeld New York Pony Club of CSS – maar daar klinkt het te rommelig voor. Vriendjes worden op Facebook stellen we zodoende nog maar even uit.


Dat heb ik weer: na een avond die meer het ophalen van de schouders dan hartkloppingen teweegbrengt, wordt het concert van Fixers, de band waar ik het meest naar heb uitgekeken, met zeker tien minuten ingekort. En ze mochten toch al slechts dertig minuten spelen. De (licht) psychedelische Beach Boys pop van de band uit Oxford krijgt daardoor niet de kans om echt op stoom te komen, al zit er gelukkig nog wel een goede performance in van “Crystals”. Voor de hand liggend en zo op gehoopt zou een uitvoering van “Amsterdam” zijn geweest, het eerste nummer dat ik ooit van Fixers hoorde en tot op heden de beste – check het hier – en toch nooit officieel uitgebracht. Na afloop klamp ik een voorbijlopende Jack Goldstein aan, de zanger / toetsenist van de band. Hij lijkt oprecht verbaasd dat iemand “Amsterdam” kent, laat weten dat het nummer opnieuw wordt opgenomen ten behoeve van het in 2012 te verschijnen debuutalbum, het stond trouwens niet op de setlist (volgende keer wel, belooft hij) en hij betreurt eveneens het korter dan de bedoeling optreden. Na me de hand te hebben geschud, vervolgt hij zijn weg. Fijn dat ik nog even dit korte praatje heb kunnen houden, al voelt het ook als een schrale troost voor een in de kiem gesmoord concert.

Hé, een metal band op London Calling, constateer ik, na een Google zoekactie te zijn gestuit op de website van een kwartet uit Leeds namens Shields. Nooit van gehoord, maar klinkt best vet en het zorgt voor variatie binnen het festival aanbod. Echter, ik blijk de verkeerde Shields te pakken te hebben – helaas is het evenmin Kevin Shields… – want de band die voor deze avond is geboekt, blijkt een viertal uit Newcastle te zijn. Newcastle, de stad van Maxïmo Park, waarmee ik eigenlijk het meest interessante stukje informatie weggeef. Shields is namelijk geen band die je bij de kladden pakt, kippenvel geeft of stof tot nadenken geeft. Nou, misschien dat laatste toch wel. Maar dat zijn dan gedachten zoals ‘Wat plakt die vloer hier toch’, ‘Hoe hoog zou het balkon eigenlijk zijn?’ en ‘Die knul naast me heeft overduidelijk teveel gedronken’. Kortom, de kraak noch smaak indierock van Shields doet mijn gedachten behoorlijk afdwalen. Hadden ze nou toch maar die band uit Leeds gevraagd…


Daar dit persoonlijke verslag pas een maand na het daadwerkelijk plaatsvinden van het evenement op dit weblog zijn beslag krijgt, weet ik nu iets wat ik op de avond dat Azealia Banks haar Nederlandse podiumdebuut maakt nog niet kon weten: de vrolijke, giechelende en innemende 20-jarige rapster is door NME verkozen tot nummer één van de jaarlijkse ‘cool list’. Dat betekent dat ze, om maar wat namen te noemen, de helft van zowel Arctic Monkeys (Alex en Matt) als Kasabian (Serge en Tom), Jarvis Cocker en de veelbesproken nieuwkomer Lana Del Rey voorbij is gestreefd. Azealia heeft dat vooral en in eerste instantie te danken aan YouTube hit “212”, het meest aanstekelijke staaltje ‘verbale vuilspuiterij op een swingende beat gezet’ van het jaar. Haar performance, bijgestaan door een Canadese DJ die weet hoe je een zaal warm moet krijgen, is kort (hooguit 20 minuten) maar krachtig, toewerkend naar de climax die “212” heet. Het is, net als Azealia zelf, een ‘teaser’ die doet uitkijken naar meer, en dat gaat er ongetwijfeld van komen. Die NME Cool List mag je nemen voor wat ‘ie is, maar dit was precies de koele / ‘coole’ bries die de avond nodig had.

Hard-Fi: ik krijg er geen harde meer van. Ik vond ze nog leuk ten tijde van debuutalbum “Stars of CCTV”, mede dankzij de singles “Cash machine”, “Living for the weekend” en “Hard to beat”. Maar dat is al zes jaar geleden, en ofschoon ik het twee jaar later verschenen “Once upon a time in the west” braaf heb gekocht, zou ik daar zelfs met het mes op de keel nu niets meer van voor de geest kunnen halen. Ik meen de band pas een keer eerder live te hebben gezien (in Brussel), en dat was eerder ‘niet slecht’ dan ‘best goed’. Veertig minuten na de geplande aanvangstijd komt de band pas het podium opgelopen. Ze zijn, volgens zanger / gitarist Richard Archer, eigenlijk nog maar net in Amsterdam aangekomen, en hebben dus geen enkele andere band op het festival gezien. Hard-Fi mag een uur spelen, doch voor mijn gevoel kruipen de minuten voorbij. Hun ‘British indie rock’ heeft, voor mij in ieder geval, zijn glans verloren, een band die is ingehaald door de tijd.


Het is drie uur ’s nachts geweest en de meeste bezoekers van London Calling zijn al vertrokken. Zodoende staan er nog maar een man of veertig in de kleine zaal wanneer I.R.O.K. de overblijvers mag proberen te vermaken. Dat zou op zich geen probleem moeten zijn voor zanger en frontman Mike Title / Frankel die al eens eerder op dit festival te zien was geweest, en wel in 2008, in de hoedanigheid van zanger van de band Dead Kids. Die formatie kwam nooit verder dan twee officiële singles maar ze genoten wel een goede live reputatie wat destijds op London Calling met verve werd bewezen. Ik kan me, zelfs met mijn haperende geheugen, nog herinneren dat het een energieke performance was die de bovenzaal op zijn kop zette. Afijn, hun nooit officieel uitgebrachte debuutalbum zwerft ergens gratis rond op internet. I.R.O.K. staat voor Intergalactic Republic Of Kongo en het is uiteraard een fonetische woordspeling op “I rock” wat erop moet duiden dat we geen muurbloempjes hoeven te verwachten. I.R.O.K., pas sinds juni jl. voor het eerst live actief, is niet het muzikale vervolg op de indiepunk van Dead Kids, want veel meer dance gericht. Mike is zijn spirit niet kwijtgeraakt, maar ik eerlijk gezegd wel na dertien bands te hebben gezien waarbij weinig hoogtepunten vielen te noteren. Daarbij mis ik het soort opwinding wat ik bij Dead Kids meteen vanaf de start voelde. De meest opwindende gedachte is nu het vooruitzicht van een welverdiende nachtrust. London Calling, over en uit, tot over een half jaar maar weer.

Meer foto’s hier!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten